Boutellier, Het seculiere experiment (2015)

“Als er niemand in God gelooft, dan wordt het een zooitje jongen” (9). Met deze zin begint het fascinerende boek van de socioloog Hans Boutellier. Het was Boutelliers vader die bovenstaande woorden sprak en daarmee een aanzet gaf tot de nieuwste pennenvrucht van zijn zoon. Kan een samenleving los van God functioneren of wordt het inderdaad een zooitje? Dat is de grote vraag waar dit boek antwoord op wil geven.
Dat is niet alleen een spannende en relevante vraag, maar Boutellier maakt er ook nog eens een fraaie zoektocht van. Fraai in de zin van de onbevangenheid van de onderzoeker die nieuwsgierig en tamelijk onbevooroordeeld kwesties over moraal, seks en geweld aan de orde stelt. Fraai in de zin dat het boek leest als een trein; gewoon een boek zoals een boek bedoeld is, namelijk om gelezen te worden. En fraai omdat het verfrissend is om eens niet een theoloog of filosoof te horen die los van de empirie de huidige tijd duidt, maar een socioloog die op basis van degelijk onderzoek tot conclusies komt.
Experimenteren
Boutelliers eerste conclusie en tegelijkertijd startpunt is dat er sprake is van een seculier experiment. “De jaren zestig vormden [..] een breuk in de culturele geschiedenis in het Westen. Alsof er op een geheime synode werd besloten tot een massaal veldexperiment: ‘We gaan het voortaan zonder God proberen – kijken wat er gebeurt!’” (24). Dat experiment zou mede het product zijn van hervormingen in het christendom zelf, waardoor er steeds meer scheiding kwam tussen het goddelijke en het wereldlijke (52). Het lastige bij een macro-sociaal experiment is dat het onmogelijk is om het in een laboratorium te doen. Want niet alleen is er sprake van secularisering; nog nooit werd ik (CV) zo met de neus op de feiten gedrukt dat de wereld sinds de jaren zestig “totaal, maar dan ook totaal veranderd is” (174). In de maatschappij is er fundamenteel wat veranderd door technologische vooruitgang die leidde tot een complexe netwerksamenleving. Terecht stelt Boutellier dan ook: “Het levert een andere constellatie op voor de eeuwige vragen over wie we zijn, wat we willen en waarom. Het seculiere experiment is als het ware opgelost in een proces van […] complexisering” (174). Deze constatering maakt wel dat lang niet altijd duidelijk is wat nu de precies de gevolgen zijn van het seculiere experiment en welke rol andere factoren spelen.
Dat blijkt ook uit de vijf zogenoemde veldstudies, waarin Boutellier kijkt of secularisering tot een zooitje leidde: criminaliteit, veiligheid, seksualiteit, integratie en de rol van sociale wetenschappen.
Rondom integratie zijn er in de afgelopen decennia grote verschuivingen geweest, maar het is de vraag wat het verband is met het seculiere experiment. Immigratie zelf en secularisering staan los van elkaar. Op basis van de data die de auteur geeft valt inderdaad geen relatie te ontdekken. Het is wel zo dat secularisering een proces is van “liberalisering van levensbeschouwingen en leefstijlen” (147) en een “superdiverse samenleving” (132). Voor radicale moslims kan dat tot conflict leiden.
Seks en criminaliteit
Wat betreft seksualiteit lijkt een relatie tussen seksualisering en secularisering voor de hand te liggen. Wat betreft gezinsplanning en voorbehoedsmiddelen gaat dat zeker op voor rooms-katholieken. De overige analyses van Boutellier over seksueel geweld, porno en ‘het nieuwe gewoon zijn’ zijn boeiend, maar de relatie van deze thema’s met secularisering blijft onderbelicht of niet overtuigend.
Zonder God zal er toch wel meer criminaliteit zijn? Een eerste blik op de cijfers bevestigt dat. In 1960 werden in Nederland 130.000 delicten geregistreerd, in 2000 was dit aantal 1.300.000 (77). Toch is er, in tegenstelling tot wat sommige christenen misschien denken, nauwelijks een verband tussen criminaliteit en geloof. Zo nam vanaf 1995 de criminaliteit flink af, terwijl de ontkerkelijking doorging. Het enige lichtpuntje voor gelovigen is dat de geloofsgemeenschap zelf er toe doet. Zij zorgt ervoor dat betrokkenen iets minder snel overgaan tot criminele activiteiten.
Securitisering
Het grootste effect van de secularisering is de securitisering, de hang naar veiligheid. In het hoofdstuk onder de veelzeggende titel Een nieuwe voorzienigheid doet Boutellier de uitspraak dat afname van geloof leidt tot meer angst in de samenleving en dus tot een roep om meer veiligheid. En juist veiligheid zou een substituut van religie kunnen zijn. “Veiligheid verenigt […], veiligheid brengt orde en rust, en het verbindt de politieke elite met de massa. In haar ondefinieerbaarheid neemt ze de trekken aan van een hoger goed, waar we altijd naar kunnen blijven verlangen” (98). Beleidsmatig had dit grote consequenties, steeds meer ging de veiligheidsbeleving centraal staan. Het resultaat: heel veel en allerlei vormen van surveillance en bijvoorbeeld een ministerie van Veiligheid (105).
In de laatste veldstudie reflecteert de auteur op zijn eigen beroepsgroep, de sociale wetenschappers. Zijn stelling: “In het seculiere tijdperk is kennis de grote plaatsvervanger geworden van levensbeschouwelijke inzichten […] voor de maatschappelijke ontwikkeling” (150). Een stelling die de auteur, zoals hij zelf ook toegeeft, niet empirisch hard kan maken. Langzamerhand zou de sociale wetenschap van een substituut voor religie tot een ‘indicatie-instituut’ worden (169). Daarmee doelt Boutellier op het feit dat er niet alleen kennis wordt geproduceerd, maar dat sociale wetenschappen ook de weg wijzen voor politiek en beleid. Dit is in de praktijk wel zichtbaar.
Hogere waarden
Aan het eind van de veldstudies doemt de vraag ‘heeft Boutellier sr. gelijk, is het een zooitje geworden zonder God?’ op. Het korte antwoord is ‘nee’ (177). Het boeiende aan het boek is dat Boutellier hier niet stopt, maar verder gaat. Want, geeft hij aan, het is dan geen zooitje geworden, er is wel veel veranderd. Vervolgens begeeft de wetenschapper zich op het gladde ijs van interpretatie en waardering van die veranderingen. Daarbij houdt hij zich echter meer dan staande. Als een soort product van zijn eigen geschetste hang naar waarachtigheid, geeft Boutellier helder aan wat hij beschouwt als feiten, interpretaties en zijn eigen visie. Daarin zit een groot gedeelte van de kracht van deze laatste hoofdstukken.
Wat Boutellier mist als wetenschapper en ook echt lijkt te missen als mens, zijn hogere waarden. Tegenwoordig gaat het om continuïteit (180), pragmatiek (183) en esthetiek (185). Dat zijn proceswaarden, waarbij de rechtsstaat een sacraal-seculiere status heeft (210). Uiteindelijk concludeert Hans Boutel¬lier dat het seculiere experiment niet is mislukt. Maar een paradijs heeft het experiment ons ook niet opgeleverd. En dat leidt af en toe tot overpeinzingen die letterlijk uitstijgen boven de pragmatiek en de sociale wetenschap. “Omdat we nergens meer in geloven, kunnen we overal in geloven, en moeten we in onszelf gaan geloven. Maar het is moeilijk om daarin te geloven – begrijpt u wel?” (191). “We moeten zelf de coherentie zoeken in wat we zijn en wat we geloven. Dat is tegelijk bevrijding en tragiek: we zijn vrij om te bepalen wat we willen, maar we moeten iets vinden zonder te weten waar we naar zoeken.”
Al met al een heerlijk boek dat verplichte kost is voor ieder die wil nadenken over beschaving en religie. Een spiegel voor gelovigen, hen wellicht tot bescheidenheid stemmend, en een spiegel voor seculieren om hen aan het denken te zetten. Kijken dus.
Deze recensie verscheen onder de titel ‘Zonder God gaat het ook’ in Radix (V. 41, nr. 1).