Geschreven door Herman Paul en Jeroen de Ridder / 

4 mei 2018 / 

Wetenschappelijke deugden: achterhaald of relevant?

Steeds luider klinkt onder wetenschappers de vraag: zouden we ons werk niet anders, beter moeten doen? Het antwoord daarop kan een oubollig betoog lijken, maar dat is het niet. Het is een zucht naar nauwkeurigheid.

Aanleiding voor die roep om ‘anders en beter’ zijn enkele bekende fraudezaken, zoals die van de hoogleraar sociale psychologie Diederik Stapel in Tilburg enkele jaren geleden. En daarnaast de minder bekende maar in feite nog schokkendere bevindingen waaruit blijkt dat veel onderzoek in de biomedische wetenschappen, psychologie en sociale wetenschappen bij herhaling niet dezelfde resultaten oplevert. Schattingen lopen uiteen van de helft tot twee derde van de gepubliceerde onderzoeken.

 

Matige wetenschap

Blijkbaar wordt er nogal wat matige wetenschap bedreven. Dat hoeft niet te liggen aan kwade opzet. Het kan gewoon een kwestie zijn van zwakke methoden, gebrek aan statistische kennis, een bredere cultuur die onvoldoende nadruk legt op strenge kwaliteitseisen en prikkels in het systeem die vooral veel en snel publiceren belonen.

De reflex is om, net als in veel andere sectoren, meer regels, strenger toezicht en betere opleidingen te eisen. Wie weet helpt dat. Maar wie gelooft dat niet alles in de wetenschap altijd en alleen maar vooruitgang is, zou ook eens achterom kunnen kijken om te zien of er misschien lessen uit de geschiedenis te trekken zijn.

Dan valt op dat wetenschappers in de negentiende eeuw ‘kwaliteit’ in heel andere termen beschreven dan wij nu.

De Leidse hoogleraar geschiedenis Robert Fruin bijvoorbeeld had het consequent over ‘scherpzinnigheid’, ‘schranderheid’, ‘behoedzaamheid’, ‘zucht naar nauwkeurigheid’ en ‘onvoorwaardelijke liefde en eerbied voor de waarheid’ als hij schreef over het werk van de historicus. Dat zijn termen voor deugden: karaktereigenschappen die iemand tot een goed mens maken. Specifiek zijn het intellectuele deugden: eigenschappen die nodig zijn voor de bloei van het intellectuele leven. Er was de nodige discussie over welke deugden voorrang moesten krijgen: aandacht voor details, ‘accuratesse’, of juist het vermogen om patronen te ontwaren en verbanden te leggen en een omvattend vergezicht te schetsen? De al genoemde Fruin wist het wel: ‘Liever onze krachten besteed aan het ophelderen van bijzonderheden, dan verspild aan het leveren van algemeene beschouwingen, die slechts gedeeltelijk juist zijn.’ Maar anderen vonden het juist goed voor het wetenschappelijk debat als er pogingen werden gedaan om door de bomen heen toch het bos te zien. In elk geval stond voor deze negentiende-eeuwse geleerden buiten kijf dat een goede wetenschapper een deugdzame wetenschapper is. Dat werkte ook door in hun onderwijspraktijken. Naast hoorcolleges verzorgden zij intensieve besprekingen ’s avonds bij de professor thuis met een select groepje studenten om hun de fijne kneepjes van het wetenschappelijke vak bij te brengen.

 

Verleidelijk

Het is verleidelijk om dit alles af te doen als oubollige toestanden uit een lang vervlogen wereld die we niet meer terug kunnen en moeten halen. Maar dat zou jammer zijn. Nadenken over deugden kan helpen bij reflectie op de vraag wat wij tegenwoordig van wetenschappers verwachten. Wat maakt iemand tot een goede wetenschapper? Welke morele en intellectuele kwaliteiten moet hij of zij daarvoor bezitten? Geven we de voorkeur aan zeer competitieve mannetjes met een sterke drang om zichzelf te bewijzen? Of hebben we toch liever schrandere en waarheidslievende studeerkamergeleerden à la Fruin?

Zulke vragen leiden tot een ander soort bezinning dan het nadenken over regels en controle. Het spreken over deugden nodigt uit tot denken over de persoon achter de dingen die hij of zij doet. Het nodigt uit tot het geven van een positieve invulling van het beeld van de goede wetenschapper.

 

Hoe opleiden?

Als we antwoord hebben gegeven op de vraag wat eigentijdse wetenschappelijke deugden zijn, kunnen we vervolgens nadenken over de vraag hoe die deugden gecultiveerd kunnen worden. Hoe moeten we studenten en jonge wetenschappers opleiden, wat voor voorbeelden laten we zien en wat voor deugden of ondeugden stimuleert het systeem waarin wetenschappers momenteel opereren?

Die bezinning kan tegenwicht bieden aan een model dat louter draait om productiviteit en het vermogen om extern onderzoeksgeld en prijzen binnen te slepen. Deugden als bescheidenheid of solidariteit komen maar moeizaam tot ontplooiing in een systeem waarin je collega’s ook altijd je concurrenten zijn, omdat je allemaal aast op dezelfde beperkte onderzoeksgelden en dezelfde pagina’s in de hoogst aangeschreven tijdschriften. De recente ‘slow scholarship-beweging’ is in dit verband een mooi voorbeeld. Deze beweging breekt een lans voor aandacht, betrokkenheid en zorgvuldigheid als deugden die nodig zijn voor onderzoek, maar ook op de werkvloer en in de werk-privébalans.

 

Achter de woorden

Is de oplossing voor de huidige crisis in de wetenschap nu echt dat we terug moeten naar dat ouderwetse spreken over deugden en ondeugden? Zo bedoelen we het niet. Met het wel of niet gebruiken van bepaalde woorden los je niets op. Wat wel nodig is, is een herwaardering van de inzichten achter de woorden: aandacht voor de persoon van de wetenschapper en haar of zijn karakter en voor hoe de praktijken waarin die persoon functioneert karaktertrekken vormen (of misvormen).

 

Dit stuk is gebaseerd op lezingen die de auteurs op maandagavond 23 april hielden op een symposium van De Jonge Akademie over de vraag ‘Wetenschappelijke deugden: achterhaald of relevant?’ in de Openbare Bibliotheek Amsterdam.

Het stuk verscheen op 21 april 2018 in het Nederlands Dagblad. Zie de link: https://www.nd.nl/nieuws/opinie/behoedzame-wetenschapper-is-niet-oubollig.2995472.lynkx

Herman Paul is universitair hoofddocent geschiedenis aan de Universiteit Leiden en bijzonder hoogleraar secularisatiestudies aan de Rijksuniversiteit Groningen
Jeroen de Ridder is universitair hoofddocent filosofie aan de Vrije Universiteit Amsterdam

Herman Paul en Jeroen de Ridder