Geschreven door Leon de Bruin / 

16 januari 2013 / 

Wetenschap voorbij Sciëntisme

Een berucht probleem in de filosofie gaat over de interactie tussen lichaam en geest. Hoe kunnen mentale toestanden, zoals overtuigingen, verlangens en intenties, ons tot fysiek handelen aanzetten?

 

Stel je voor dat je iets hebt gewonnen en je mag kiezen tussen twee prijzen, een nieuwe Ipad of een weekendje Parijs. Je kiest voor het weekend Parijs, en iemand vraagt je: waarom heb je niet voor de Ipad gekozen? Waarschijnlijk zul je hem of haar vertellen dat je zo je redenen had voor deze keuze. ‘Ik heb al een Ipad’, ‘Ik was echt even toe aan een korte vakantie’, of ‘Mijn vrouw wilde liever naar Parijs’. Maar stel nu dat ik tijdens het nemen van deze beslissing gekoppeld ben aan een apparaat dat mijn hersenactiviteit meet. Degene die dit apparaat bedient geeft een heel ander antwoord op de vraag waarom ik koos voor een weekendje Parijs. ‘Net voordat de beslissing werd genomen was er sprake van verhoogde activiteit in gebied XYZ’. Hoe is deze fysische (neurobiologische) verklaring gerelateerd aan mijn mentale (psychologische) verklaring, waarin ik refereer aan mijn overtuigingen (ik geloof dat ik al een Ipad heb) en mijn verlangens (ik wil graag naar Parijs)?

 

Er zijn nogal wat filosofen en wetenschappers die ervan overtuigd zijn dat de fysische verklaring de mentale overbodig maakt. Zij beweren dat wij de redenen die we geven voor ons gedrag ter plekke verzinnen (ook wel ‘confabulatie’ genoemd), omdat de werkelijke neurobiologische oorzaak ervan ons volledig ontgaat. Als dit inderdaad waar zou zijn, dan zou het ingrijpende consequenties hebben voor ons mensbeeld en de wijze waarop onze maatschappij is ingericht. Het alledaagse begrip van menselijke vrijheid, bijvoorbeeld, staat of valt met het gegeven dat wij tot op een zekere hoogte grip hebben op ons gedrag. Als de redenen die wij geven voor ons handelen slechts verhaaltjes achteraf zijn en niets te maken hebben met wat ons werkelijk motiveert, dan heeft het ook geen enkele zin meer om elkaar tot verantwoording te roepen, of met elkaar in gesprek te gaan over wat ons ten diepste bezighoudt. De zeer stimulerende discussie tussen Emanuel Rutten en Victor Gijsbers over het wel of niet bestaan van God (gepubliceerd in Radix (38-3 en 38-4) en inmiddels ook te vinden op de Geloof en Wetenschap website), zou niet meer zijn dan ijdel tijdverdrijf.

 

Aanhangers van het hierboven beschreven mensbeeld beroepen zich vaak op wetenschappelijk onderzoek om hun beweringen te onderbouwen. Maar laat wetenschappelijk onderzoek inderdaad zien dat er geen causale relatie bestaat tussen onze handelingen en de redenen die we daarvoor geven? Dat is nog maar de vraag. Studies naar confabulatie laten zich niet zo gemakkelijk interpreteren, bijvoorbeeld omdat ze zich beperken tot een zeer specifieke groep personen (mensen die een ‘split-brain’ operatie hebben ondergaan), of omdat ze proefpersonen dwingen tot geforceerde keuzes (door te kiezen tussen identieke objecten, zoals in het beroemde experiment door Nisbett & Wilson). Naast de vraag hoe deze experimenten geïnterpreteerd dienen te worden speelt er echter nog een andere vraag. Leent de wetenschap zich überhaupt voor dit soort verregaande oordelen over de menselijke natuur? Is het wel mogelijk om wetenschappelijk vast te stellen dat de verklaringen die wij geven van ons gedrag allemaal rationalisaties zijn, en/of dat menselijke vrijheid een illusie is? Is wetenschap de enige weg die leidt tot begrip van de werkelijke wereld, zoals Dawkins het formuleert?

 

Deze vraag ligt ten grondslag aan het onderzoeksproject Wetenschap voorbij Sciëntisme (Science beyond Scientism) dat dit jaar aan de VU van start is gegaan, en waarin onderzoek zal worden gedaan naar de grenzen van wetenschappelijke kennis en de mogelijkheid van alternatieve kennisbronnen. Ik hoop van harte dat de projectresultaten zullen leiden tot veel discussie op deze website!

 

 

Leon de Bruin