
Op 19 oktober reageerde Maarten Boudry in het NRC op mijn essay over de vraag of er in de wetenschap plaats is voor religie. In dat essay had ik betoogd dat de wetenschap op diverse manieren ruimte laat voor religie en mogelijk zelfs evidence kan aandragen voor het bestaan van God. Drie dingen vielen me op in zijn betoog.
Krijgsmetaforen
Ten eerste laat Boudry zich weinig gelegen liggen aan wetenschappelijke geschiedschrijving. Hij schetst de verhouding van geloof in God en wetenschap in krijgsmetaforen die zo uit een teletijdmachine lijken te komen: conflict, zegevierende wetenschap, een sluipmoord op God. Deze beelden zijn in de tweede helft van de 19de eeuw bedacht door de Amerikanen Andrew Dickson White en John William Draper. Het werk van White en Draper is echter wetenschappelijk onder de maat. Wetenschapshistorisch onderzoek van historici als Ronald Numbers, John Hedley Brooke en Peter Harrison heeft overtuigend laten zien dat de verhouding van geloof en God tot wetenschap door de eeuwen heen veel complexer ligt. Er waren eind 19de eeuw christenen die de evolutietheorie onderschreven, zoals Darwins vriend Asa Gray. De Leuvense priester Georges Lemaître bedacht de bigbangtheorie en één van zijn grootste critici was de atheïstische sterrenkundige Fred Hoyle. Moderne wetenschappers beginnen soms zelf weer over een God te denken, zoals Albert Einstein, Kurt Gödel en Francis Collins. En er zijn tal van gelovigen voor wie wetenschap en geloof in God met elkaar harmoniëren, zoals de Nederlandse Nobelprijswinnaar J.D. van der Waals.
Wetmatige verklaring
Ten tweede is het beeld dat Boudry schetst van wat Godgelovers door de eeuwen heen zouden denken simpelmans maximum. Ze zouden geloven dat God de hemelsluizen beheerde, en toen onderzoek aan het licht bracht dat regen op wetmatige wijze verklaard kan worden, zou dat een probleem vormen voor hun geloof. Maar dat deed het natuurlijk niet. Eenvoudige conceptuele onderscheidingen waren voldoende om zowel het een als het ander te aanvaarden. Newton, bijvoorbeeld, zei dat God de wereld regeert via natuurwetten, net zoals vorsten hun rijk bestuurden via door hen uitgevaardigde wetten. Een wetmatige verklaring past goed in het wereldbeeld van een Godgelovige. Een ander voor de hand liggend onderscheid dat ze gebruikten was het onderscheid tussen primaire en secundaire oorzaken. Vergisting van suikers onder speciale condities leidt tot bier. Maar de primaire oorzaak is de bierbrouwer; vergisting een secundaire oorzaak. De toepassing van dit onderscheid op regenval spreekt vanzelf. Enig nadenken leert ook dat de ‘God van de gaten’-problematiek zich op deze manier niet voordoet.
Vingerwijzing naar God
Boudry wekt tot slot de indruk dat de core business van religieus geloof het verklaren van verschijnselen is. Dat is natuurlijk niet het geval. Gelovigen streven naar bepaalde manieren van leven, devotie, toewijding aan het goede, het ontwikkelen van bepaalde innerlijke houdingen, waarheid en naar recht, omgaan met schuld en kwaad, etc. En velen zijn van oordeel dat dit niet alleen verenigbaar is met wetenschap, maar dat wetenschap ook een vinger kan wijzen naar God.