Wat atheïsten kunnen leren van de wetenschapsgeschiedenis

Ik werd tijdens mijn middelbareschooltijd atheïst en was aan het begin van mijn studietijd erg gecharmeerd van de meedogenloze helderheid van Dawkins’ The God Delusion – nog steeds vind ik het stiekem best een goed boek. Een van de dingen die je er als ‘New Atheist’ dan gratis bijkrijgt, is een sterke conflictthese over de relatie tussen geloof en wetenschap. Kort en goed: wetenschap is uitsluitend geloven met bewijs, religie is geloven zonder bewijs, en dus zijn ze intrinsiek tegengesteld.
Onafhankelijk hiervan raakte ik geïnteresseerd in wetenschapsgeschiedenis, en mijn confrontatie daarmee heeft mijn opvattingen nogal genuanceerd. Dat betekent dan echter weer niet dat alle manieren waarop de wetenschapsgeschiedenis in religiedebatten kan optreden ook echt leerzaam zijn. De vraag is ook of de geschiedenis als zodanig ons überhaupt iets kán leren over huidige ideologische tegenstellingen.
Daarom hier een openingszet voor een discussie over die algemene vraag: op welke manieren heeft de geschiedenis ons iets te leren over de relatie tussen geloof en wetenschap, en op welke manieren níet?
1) Historische deconstructie van beide begrippen
Voor zover ‘religie’ en ‘wetenschap’ nu evident naar vastomlijnde dingen lijken te verwijzen, leert een blik op de geschiedenis dat schijn bedriegt. Ook als we woorden als religio of scientia bij middeleeuwse theologen aantreffen, betekent dat nog niet dat daarmee dezelfde dingen worden aangeduid als tegenwoordig.
Wie eerst de zogenaamde essentie van wetenschap definieert, zal in de bronnen mensen iets totaal anders zien doen. ‘De termen ‘religie’ en ‘wetenschap’ zomaar op het verleden loslaten levert dan ook al snel anachronismen op: suggereren dat voor Augustinus of Newton dezelfde dingen op het spel stonden, dat ze dezelfde dingen voor ogen hadden als wij, is al snel misleidend. Niet dat je nooit op basis van eigentijdse begrippen andere tijden kunt begrijpen natuurlijk – denk aan ‘kapitaal’ of ‘gender’ – maar dat vereist wel uiterst voorzichtige definitie en interpretatie.
2) Variabele relatie tussen Kerk en wetenschap
Het voorgaande punt kan wat te academisch en postmodern klinken. Voor wie dat vindt is er een lichtere variant. Ook onder elke redelijke stipulatie van wat wetenschap en wat religie is, hebben de instituties die we gewoonlijk als vertegenwoordigers van die twee identificeren zich in de loop der tijd heel verschillend tot elkaar verhouden.
Denk bijvoorbeeld aan het feit dat de middeleeuwse Kerk en de Aristotelische natuurfilosofie twee handen op een buik waren, of dat de Jezuïeten astronomie en soms zelfs Darwinisme onderwezen. Omgekeerd is Galilei natuurlijk veroordeeld door een kerkelijke rechtbank, en Buffon door de Sorbonnetheologen. Nogmaals: als data voor een wetenschap-en-religiedebat komen deze dingen alleen van pas als je punt 1 hierboven negeert, maar ook in dat geval wijzen ze duidelijk verschillende kanten uit. Het is bovendien maar de vraag welke confrontaties nu echt ‘de wetenschap’ of ‘het christendom’ als zodanig als inzet hebben.
3) Rol van het christendom in het ontstaan van wetenschap
Dit is gladder ijs en sommige historici zijn hier sceptisch over. Zelf houd ik evenwel erg van historische thesen die hebben gepoogd te verklaren dat de zeventiende-eeuwse wetenschappelijke revolutie in een door en door christelijk Europa heeft plaatsgevonden. De ‘Mertonthese’ die wijst naar de puriteinse ethiek. Hooykaas die de poten-in-de-kleimentaliteit van de bijbel de eer geeft liever dan die elitaire Grieken. De voluntarismethese die stelt dat een vrije God zich niet a priori laat kennen, maar alleen door empirisch onderzoek. Of de stelling van Peter Harrison, die beweert dat gereformeerd zondebesef de weg vrijmaakte voor experimenteren, door het kentheoretisch optimisme van de Aristotelici te ondermijnen.
Als de wetenschap op deze of andere manieren haar bestaan te danken heeft aan specifieke religieuze opvattingen, dan ondermijnt dat zeker een essentialistische conflictthese.
4) Religieuze motivatie van individuele wetenschappers
Waar ik niets van moet hebben – althans, als manoeuvre in religiedebatten – is het punt dat veel wetenschappers zich hebben laten inspireren of motiveren door hun religie, bijvoorbeeld doordat ze dachten een goddelijke orde in de natuur te vinden.
Mij overtuigt dat niet, omdat het verband veel te zwak is. Cicero en Seneca vonden natuurverschijnselen evengoed bewijs van een goddelijke orde, en zagen daar geen enkele reden in om de microscoop erbij te pakken en luizen te gaan natekenen. Omgekeerd zien Steven Weinberg en Richard Dawkins erg graag regelmaat in de natuur, zonder dat ze daar individueel door een specifieke religieuze stroming toe gedreven hoeven te zijn. (Dawkins ‘eigenlijk ook religieus’ noemen is het debat om zeep helpen, en maakt het onmogelijk om het nog met hem oneens te zijn.)
Dat mensen op een goede dag ‘natuurlijke theologie’ zijn gaan doen, is iets dat we historisch moeten verklaren; het verklaart op zichzelf niets. Dat gelovige wetenschappers hun wetenschap zelf in een religieus kader konden plaatsen, bewijst op zichzelf evenmin iets als Dawkins’ zekerheid dat zijn wetenschappelijke bevindingen atheïstisch zijn. Dus: ophouden poppetjes te claimen voor het geloof (of tegen het geloof, for that matter).
5) Harmonie van religieuze en wetenschappelijke opvattingen
Maakt het dan niet op z’n minst uit dat een Newton of een Boyle hun natuurfilosofische opvattingen niet in strijd vonden met hun geloof? Misschien wel, maar het maakt voor onze huidige discussies natuurlijk meer uit of wij zelf opvattingen met elkaar in harmonie vinden. Misschien had Newton het wel fout.
En misschien ook niet. Maar juist omdat de ‘de wetenschap’ en ‘het geloof’ door de eeuwen heen niet hetzelfde zijn, is een harmonie tussen 17e-eeuwse opvattingen niet automatisch vertaalbaar naar nu. Misschien was het combineren van universele zwaartekracht en Arianisme (voor Newton) gemakkelijker dan dat van Darwinisme en Presbyterianisme (al is dat Asa Gray duidelijk wel gelukt). Om te laten zien hoe geloof en wetenschap zich nu in de praktijk van de hoofden van wetenschappers tot elkaar verhouden, kun je beter kijken naar wat die nú geloven.
En als je wilt zien of religieuze en wetenschappelijke opvattingen met elkaar in harmonie zijn, is de vraag natuurlijk vooral om welke opvattingen het precies gaat. En dan is het helemaal niet zo duidelijk dat Dawkins’ ‘inhoudelijke’ conflictthese – een God die aan christelijke basisvoorwaarden voldoet, zou geen Darwiniaanse wereld hebben geschapen – door historische argumenten weerlegd kan worden.
Conclusies
Een essentialistische geloof-wetenschapconflictthese is dus echt onhoudbaar. Anderzijds is er weinig reden voor gelovigen om in religiedebatten al te triomfantelijk te wijzen naar gelovige wetenschapper X of harmonieus evenwicht Y in het verleden. Historisch besef neemt de verantwoordelijkheid om individuele argumenten tegen je eigen opvattingen te pareren niet weg.
Niettemin mag de conclusie zijn dat de geschiedenis de ‘new atheists’ wel degelijk een hoop te denken geeft. Ondergetekende heeft er in elk geval een hoop van geleerd. Anders dan sommige hedendaagse filosofische pogingen om ontologische godsbewijzen op te poetsen, laat de geschiedenis zien hoe subtiel en complex de verhouding tussen religieuze en wetenschappelijke opvattingen kan zijn.
Beeld: De studie van astronomie en geometrie in Frankrijk, begin 15e eeuw / Wikipedia