Geschreven door Leon de Bruin / 

9 augustus 2013 / 

Want dieren zijn precies als mensen, met dezelfde mensen-wensen, en dezelfde mensen-streken

In de filosofie bestaat al eeuwenlang onenigheid over de vraag in hoeverre dieren zijn als mensen. Zo schreef René Descartes bijvoorbeeld dat, na de fout die gemaakt wordt door hen die God verwerpen, er niets is dat ons verder van het rechte pad doet afwijken dan het idee dat dieren net als wij een ziel hebben. Voor David Hume, daarentegen, was het zonneklaar dat dieren redelijk zijn, en dus over een ziel beschikken.

 

In de hedendaagse ethologie (=gedragsbiologie) is men niet meer geïnteresseerd in de vraag of dieren een ziel hebben. In plaats daarvan wordt onderzocht of dieren bepaalde mentale vermogens delen met mensen: of ze in staat zijn zichzelf te herkennen in de spiegel, of ze empathisch gedrag vertonen ten aanzien van hun soortgenoten, en of ze begrijpen dat deze soortgenoten onjuiste overtuigingen kunnen hebben. Uit dit onderzoek blijkt keer op keer dat onze naaste verwanten in het dierenrijk, de mensapen, meer met ons gemeen hebben dan we dachten.

 

De communis opinio over het nieuwe boek van Frans de Waal, ‘De Bonobo en de tien geboden’, is dat het laat zien dat mensapen morele wezens zijn – net als wij. Maar veel, zo niet alles, hangt af van de manier waarop het begrip ‘moraliteit’ hier wordt gehanteerd. Descartes en Hume kwamen tot tegenovergestelde antwoorden op de vraag of dieren bezield zijn, omdat ze een verschillende invulling gaven aan het begrip redelijkheid. Zo ook is de conclusie dat mensapen in moreel opzicht gelijk zijn aan mensen afhankelijk van hoe het begrip moraliteit wordt ingevuld. In zijn boek definieert De Waal de moraal als “een stel regels rondom twee s’en: een ander ‘steun verlenen’ en hem op z’n minst geen ‘schade’ berokkenen. Hij [de moraal] is gericht op het welzijn van anderen en stelt de gemeenschap boven het individu. Hij gaat niet voorbij aan eigenbelang, maar perkt het streven daarnaar in om samenwerking te bevorderen.” (p. 166) De moraal komt volgens De Waal dus neer op twee centrale geboden: help elkaar waar nodig, en doe elkaar geen kwaad.

 

Ongetwijfeld zijn deze twee geboden belangrijke bouwstenen van de menselijke moraal – zowel als het gaat om de evolutie van de menselijke soort als de ontwikkeling van het individu. Maar daarmee is nog lang niet alles gezegd. Een belangrijk verschil is bijvoorbeeld dat De Waal zich beperkt tot de zogenaamde ‘ in-group moraal’ (iets waar hij zelf overigens heel duidelijk over is), terwijl de menselijke moraal veel verder gaat: onze oordelen over racisme, de ongelijkheid tussen man en vrouw het houden van slaven, etc. hebben universele pretenties. Het feit dat deze oordelen en de moraal waaruit ze voortkomen niet door alle mensen worden gedeeld doet geen afbreuk aan dit gegeven.

 

Naast de verschillende opvattingen over wat moraliteit precies inhoudt zijn er ook nog andere factoren die de interpretatie van het onderzoek bij mensapen beïnvloeden. Een daarvan is bijvoorbeeld de menselijke neiging tot antropomorfisme, oftewel het toeschrijven van menselijke eigenschappen aan niet-menselijke wezens of dingen. Een belangrijke observatie over antropomorfisme komt interessant genoeg bij De Waal zelf vandaan. Hij stelt dat de bekendheid van een onderzoeker met het gedrag van mensapen bepalend lijkt te zijn voor de mentale vermogens die hij of zij aan deze dieren toedicht. “The fact that absolute ‘nonbelievers’ are rare among people familiar with members of these species means that direct exposure to their actions has the power to convince” (De Waal 1986, p.221).

 

Een andere factor is ecologische validiteit, dat wil zeggen, de mate waarin het onderzoek en de setting waarin het onderzoek wordt uitgevoerd overeenkomen met de alledaagse praktijk. Juist de meer menselijke vermogens worden vaak gevonden bij mensapen die intensief getraind worden, gewend zijn geraakt aan de omgang met mensen, en leven in een omgeving die niet vergelijkbaar is met het ‘echte’ leven in het wild. Dit laat zien dat mensapen weliswaar tot enorm veel in staat zijn, maar hier wel de juiste (door mensen ingerichte) omgeving voor nodig hebben.

 

Veel wetenschappers lijken voornamelijk geboeid te zijn door de overeenkomsten tussen mensen en mensapen – wellicht onder invloed van de bovengenoemde factoren. Op de omslag van ‘De Bonobo en de tien geboden’ wordt vermeld dat we religie niet nodig hebben om goed te zijn, omdat medelijden, zorgzaamheid en rechtvaardigheid ook bestaan in het ‘goddeloze universum’ van de bonobo of de chimpansee. Maar op deze manier wordt een vermeende overeenkomst gebruikt om een belangrijk verschil weg te poetsen (overigens komt dit geheel op het konto van de schrijver van de omslag, De Waal zelf is juist verrassend genuanceerd). Mensen zijn religieus en mensapen zijn dit niet. Het blijft een simpel feit dat er in een bonobogemeenschap nog nooit een kerk is opgericht, precies zoals de omslag vermeldt, en dat de god of goden, rituelen en symbolen die we terugvinden bij de verschillende religies hier ontbreken. En het lijkt me dat nu juist dit verschil om een verklaring schreeuwt – ook vanuit wetenschappelijk perspectief. Er bestaat tenslotte nogal een verklaringskloof tussen de twee geboden van De Waal en een beroemd, van oorsprong religieus gebod dat zelfs door de niet-gelovigen wordt omarmd: Heb u naaste lief als uzelf. Waarbij het begrip ‘naaste’ niet beperkt dient te worden tot de eigen groep of gemeenschap, maar betrekking heeft op de mensheid in het algemeen – inclusief ‘de ander’.

 

Leon de Bruin