Waarom theologie aan de universiteit hoort

Laten we theologie definiëren als fatsoenlijk nadenken over God en over alle dingen in het licht van God; of eventueel algemener: als nadenken over transcendentie en over hoe de dingen eruitzien in het perspectief daarvan. Met zo’n omschrijving bewegen we ons in het respectabele spoor van Thomas van Aquino (1225-1274) en vele anderen. Zulke theologie staat niet in dienst van iets anders (belangen van kerken bijvoorbeeld), maar is van intrinsieke betekenis, vanwege de vragen die ze bestudeert.
De waarheidsvraag
Het bestuderen van die vragen gebeurt internationaal gezien steeds vaker in verbanden waarbij binnen- en buitenperspectief, descriptieve en normatieve benaderingen op creatieve wijze op elkaar betrokken worden. Aan de faculteit Godgeleerdheid van de VU (Amsterdam) vindt bijvoorbeeld veel religiewetenschappelijk onderzoek plaats naar teksten, tradities en praktijken, en wordt in interactie daarmee de zogeheten ‘waarheidsvraag’ bespreekbaar gemaakt. Dat laatste is ook precies waar theologiestudenten vaak om vragen: help ons kunst en kitsch te onderscheiden in religiosis!
Maar: hoort zulke theologie wel op de universiteit thuis? Niet noodzakelijkerwijs. De universiteit is voor haar niet van levensbelang. Mensen blijven toch wel bezig met religieonderzoek en blijven in dat verband ook zoeken naar zinnige manieren om de waarheidsvraag aan de orde te stellen. Theologie heeft zeker instituties nodig om te floreren, maar dat kunnen ook kloosters, seminaria of kerken zijn. Ze kan daar zelfs op een prima academisch niveau gedijen, zoals grote instellingen (Princeton, Fuller, etc.) laten zien. Er zijn echter minstens drie redenen waarom de universiteit niet buiten theologie zou moeten willen.
Historische reden
Allereerst is er een historische reden: de universiteit is ooit met theologie begonnen en altijd mede gericht gebleven op de ‘grote vragen’. Het behoort tot haar wezen als universitas scientiarum (‘geheel van kennisgebieden’) om geen onderzoekbare vragen uit te sluiten. De geschiedenis leert ook dat wie eenmaal begint met het amputeren van onderdelen, daar niet meteen mee klaar is. Overwegingen die worden ingebracht tegen theologie (zoals de gebrekkige toetsbaarheid van haar theorieën), blijken bij nader inzien ook op te gaan voor bijvoorbeeld filosofie, letteren, geschiedwetenschap en rechten. Wat overblijft zijn op den duur technocratische universiteiten, waar dan weer de vraag gesteld wordt of bijvoorbeeld theoretische natuurkunde wel zo nuttig is. Maar wie de spannendste vragen buitensluit en het onderzoek beperkt tot wat rechtstreeks geld oplevert, verarmt het universitaire bedrijf enorm.
Wetenschapstheoretische reden
De tweede reden waarom de universiteit theologie niet hoeft buiten te sluiten, is wetenschapstheoretisch van aard. Theologie werkt net als andere disciplines vanuit omvattende paradigma’s (Kuhn), onderzoeksprogramma’s (Lakatos), of zo men wil zoekontwerpen (Kuitert). Dat zijn complexe gehelen van basale aannames, empirische data, hypothesen en hulphypothesen, die voortdurend beproefd, aangepast, verfijnd en geactualiseerd worden. Het christelijk-theologisch plaatje is zo’n onderzoeksprogramma. Het heeft net als andere onderzoeksprogramma’s aannames die niet snel ter discussie staan – maar niets waarover niet gepraat kan worden. Het is erop uit door middel van kritische reflectie en analyse inzicht te verschaffen. Daarbij wordt niet ‘de wetenschappelijke methode’ gebruikt, want die bestaat niet, maar een mix van methodes die in andere disciplines (geschiedenis, letteren, filosofie) ook gebruikt worden. Met behulp daarvan zoekt men naar antwoorden op feitenvragen als:
* Verwijst religieus spreken naar (een) God of is dat niet zo?
* Is het universum bedoeld of een toevallige speling van het lot?
* Is schuld definitief of kan zij ongedaan gemaakt worden?
* Wat is heilzaam voor mensen?
* Is het uit met de dood?
* Valt over dit soort vragen (n)iets zinnigs te zeggen?
De systematische theologie behandelt deze vragen achtereenvolgens in de godsleer, scheppingsleer, soteriologie, antropologie, eschatologie en prolegomena. Natuurlijk is er veel verschil van mening over de juiste antwoorden erop. Dat komt doordat ze tot de moeilijkste vragen behoren die we kunnen stellen. Maar het zijn wel ‘gewoon’ feitenvragen. Natuurwetenschappen, sociale wetenschappen, geesteswetenschappen en theologie/metafysica vormen een continuüm van toenemende complexiteit, en daardoor ook van een toenemend aantal scholen en paradigma’s. Het begrijpen van kernfysica is nu eenmaal kinderspel vergeleken bij het begrijpen van kinderspel (Niels Bohr). Daar hoeft een universiteit niet voor weg te lopen. Beter kan ze de belangrijkste perspectieven bijeenbrengen en kijken wat er dan gebeurt.
Praktische reden
Voor wie dit alles niet overtuigend vindt, is er ten derde nog een praktisch argument voor universitaire theologie: haar maatschappelijke betekenis. Juist door religiewetenschappelijke vakken aan theologische reflectie te koppelen, wordt het mogelijk voorgangers voor allerlei geloofsgemeenschappen op te leiden. De Duitse theoloog en filosoof Schleiermacher (1768-1834) zag al dat de eenheid van de theologische faculteit hieraan hangt – los van deze betekenis kan men de theologie opknippen en verdelen over andere faculteiten. Door het opleiden van voorgangers ontstaat echter een kritisch-constructieve interactie tussen specifieke geloofsgemeenschappen en het academisch-theologisch discours die de-fundamentaliserend werkt en extremisme tegengaat. Er is weinig waar onze samenleving momenteel meer belang bij heeft dan dat.
Ten slotte
Wetend dat de overgrote meerderheid van de wereldbevolking religieus is, omschrijft Nicholas Wolterstorff (1932-) theologie raak als: ‘that discipline in which the deepest longings and highest hopes of the great majority of human beings find their most articulate expression’.
Zo bezien is ze inderdaad nog altijd de koningin der wetenschappen.
Deze opiniebijdrage is gebaseerd op Gijsbert van den Brinks lezing op het symposium ‘Hoort theologie wel op de universiteit?’ dat op 9 september 2016 plaatsvond aan de VU in Amsterdam. De organisatie was in handen van het Abraham Kuyper Center (AKC) en het Herman Bavinck Center for Reformed and Evangelical Theology (HBCRET).