Waarom geloven zo weinig wetenschappers in God?
Atheïsten, zoals Richard Dawkins, wrijven gelovigen nogal eens onder de neus dat wetenschappers minder vaak gelovig zijn. Ze hebben gelijk. In de VS noemt 64% van de wetenschappers zichzelf ‘atheïst’ of ‘agnost’, tegenover slechts 6% van de Amerikaanse bevolking.
Een onderzoek in Nederland onder hoogleraren laat zien dat 44% zichzelf als atheïst beschouwt, terwijl dat geldt voor 14% van de hele bevolking. In een tirade tegen geloof in God doen dit soort feiten het goed. De suggestie is duidelijk: als je maar slim genoeg bent zie je wel in dat Godsgeloof een illusie is. Maar in alle nuchterheid is gemakkelijk vast te stellen dat dit natuurlijk geen argument is tegen het bestaan van God of tegen geloof in God. Er is immers geen enkele reden om te denken dat wetenschappers meer inzicht hebben in het wel of niet bestaan van God dan rechters, bedrijfsleiders, journalisten of advocaten. Waarom zou je, als je verstand hebt van de kwantummechanica, leveraandoeningen of eiwitten meer inzicht hebben in het (niet) bestaan van God dan een gemiddeld mens? (Dit werken we verder uit in ons boek God bewijzen. Argumenten voor en tegen geloven, dat in oktober verschijnt bij Uitgeverij Balans.)
Maar dit roept wel de vraag op waarom wetenschappers dan minder vaak gelovig zijn dan een gemiddelde persoon. Als we zelfselectie en genderfactoren even buiten beschouwing laten, ligt het voor de hand om het antwoord te zoeken in datgene wat wetenschappers gemeen hebben en hen onderscheidt van de gemiddelde burger: een hoge intelligentie, een hoge opleiding en de wetenschappelijke beroepspraktijk. Laten we naar elk van deze drie factoren afzonderlijk kijken.
Intelligentie
Uit recent onderzoek blijkt een licht, maar significant negatief verband tussen een bepaald type intelligentie enerzijds en religiositeit anderzijds. Hoe hoger mensen scoorden op analytische intelligentie, hoe minder religieus zij waren. Omdat wetenschappers intelligente mensen zijn, ligt het voor de hand om hier de verklaring te zoeken voor het feit dat zoveel van hen ongelovig zijn.
Bovendien kunnen een langdurige training van ons analytische cognitieve systeem en een voortdurende argwaan tegen ons intuïtieve systeem eroderend werken op een eventuele religieuze aanleg of zelfs leiden tot het verlaten van religieus geloof. Dat zou heel goed (gedeeltelijk) kunnen verklaren waarom wetenschappers veel vaker ongelovig zijn dan andere mensen. Wetenschappers zijn als topsporters: ze trainen onophoudelijk bepaalde eigenschappen van zichzelf. Daardoor zijn ze in staat tot bovengemiddelde prestaties, maar ze zijn ook kwetsbaarder voor blessures.
Opleiding
Er is een sterk verband tussen opleidingsniveau en de mate van religiositeit. In het algemeen geldt: hoe hoger opgeleid, hoe minder religieus.
Waarom is dit zo? Uit onderzoek blijkt dat onderwijs niet alleen intellectueel vormend is, maar vooral ook sociaal-cultureel. De waarden die op scholen worden overgedragen zijn in hoge mate die van de bovenlaag van de samenleving. Dat hoger opgeleiden minder vaker in God geloven, hoeft dus niet zozeer een gevolg te zijn van intellect en kritisch denken, maar juist van sociale aanpassing aan de waarden van de maatschappelijke bovenlaag.
Bovendien heeft onderwijs de neiging niet alleen op talent te selecteren, maar ook op sociale herkomst. In alle landen bereiken kinderen uit hogere milieus een hoger opleidingsniveau dan kinderen uit lagere milieus. Omdat seculiere houdingen sterker zijn vertegenwoordigd in hogere milieus, betekent dit ook dat mensen met weinig religieuze achtergrond een grotere kans hebben om terecht te komen in het hoger onderwijs.
Beide factoren hebben impact op wetenschappers. Zij zullen vaker dan gemiddeld uit een seculier milieu komen en zij zullen vaker dan gemiddeld zich aanpassen aan de waarden van de bovenlaag van de samenleving.
Beroepspraktijk
Ook het dagelijks werk van wetenschappers kent religie-ondermijnende factoren. We noemen een paar mogelijkheden.
In de eerste plaats wordt je sociale omgeving eenzijdiger als je in de wetenschap gaat werken. Stel dat je min of meer gelovig uit je opleiding bent gekomen en een carrière opbouwt in de wetenschap. Vanaf dat moment zul je steeds meer opgenomen worden in een populatie die overwegend niet-religieus is. Omdat mensen sociale wezens zijn, zal dit de druk om je aan te passen nog vergroten.
In de tweede plaats vraagt een serieuze wetenschappelijke carrière enorm veel tijd en aandacht. Wie de top bereikt (en dat geldt niet alleen in de wetenschap), houdt weinig tijd over voor andere dingen – laat staan voor regelmatige Bijbellezing, dagelijks gebed en wekelijkse kerkgang.
In de derde plaats is een wetenschappelijke werkomgeving in hoge mate competitief en ambitieus. Dat zijn waarden die op gespannen voet staan met religieuze waarden zoals nederigheid en naastenliefde. Die spanning kunnen mensen oplossen door hun wetenschappelijke carrière op een lager pitje te zetten of er niet aan te beginnen. Maar zij kunnen ook religie opgeven of er niet aan beginnen.
Ten slotte hebben intelligente mensen vaak meer succes in het leven. Zij hebben betere banen, verdienen meer, zijn gezonder en welvarender, hebben vaker een partner, hebben meer gevoel van eigenwaarde. Daarom hebben zij minder behoefte aan de voordelen die religies bieden, zoals gemeenschap en empowerment. Wetenschappers, en zeker de topwetenschappers, voldoen in het algemeen aan dit profiel.
Als we alles overzien, lijkt een combinatie van elkaar versterkende factoren verantwoordelijk voor de gemiddeld lagere religiositeit van wetenschappers. Achtergrond en milieu spelen een rol en daarnaast de jarenlange stimulering van een bepaald type intelligentie in een specifieke sociale omgeving. Wie kiest voor een wetenschappelijke loopbaan komt, zo lijkt het, terecht in een seculariserende ‘perfect storm’. Dit roept een andere interessante vraag op: wat voor mensen zijn het die het klaarspelen om gelovig te blijven en soms zelfs het te worden, ondanks hun wetenschappelijke carrière?
Dit is een ingekorte versie van een langer betoog. Het gehele stuk kunt u hier downloaden (.PDF).
Prof. dr. Stefan Paas is bijzonder hoogleraar aan de Faculteit Godgeleerdheid van de Vrije Universiteit Amsterdam en universitair docent aan de Theologische Universiteit Kampen
Dr. Rik Peels is postdoctoraal onderzoeker en docent aan de Faculteit Wijsbegeerte van de Vrije Universiteit Amsterdam en lid van het Abraham Kuyper Centre for Science and Religion
Hun boek ‘God bewijzen. Argumenten voor en tegen geloven’ verschijnt in oktober bij Uitgeverij Balans. Meer informatie over het boek is hier te vinden (.PDF).