Geschreven door Bart Klink / 

21 oktober 2019 / 

Waarom de geest is wat het brein doet

NOOT VAN DE REDACTIE

In dit tweeluik geven atheïst Bart Klink en theïst Emanuel Rutten elk hun visie op de relatie tussen ons brein en onze geest, ons ‘ik’. Zijn wij ons brein?

Volgens Klink, die zich tot de reductionisten rekent, bestaat ons geestelijk leven uit hersenactiviteit: zonder werkend brein geen geest. Dit betekent ook dat het met de dood ophoudt, de ziel niet bestaat en het bestaan van de Ultieme Geest – God – onwaarschijnlijk is.

Volgens Rutten is het een fundamentele diepgewortelde menselijke intuïtie dat wij niet identiek zijn aan onze hersenen. Die intuïtie kunnen wij alleen verantwoord opgeven als daar dwingende redenen voor zijn. Hij is van mening dat Klink dergelijke redenen niet geeft. Wij kunnen dus redelijk vasthouden aan de opvatting niet gelijk aan onze brein te zijn.

Hieronder volgt het artikel van Klink. Zie hier de repliek van Rutten, die op de stellingen van Klink reageert.

Een herinnering aan je eerste zoen, de gedachte aan je volgende vakantie, de bittere smaak van een kop koffie, het gevoel van angst, bewustzijn zelf – het zijn zaken die we als onderdeel zien van ons geestelijk leven. Sinds de opkomst van de moderne neurowetenschappen weten we dat de hersenen een belangrijke rol vervullen bij dit soort zaken, maar hoe kan de elektrochemische communicatie tussen zenuwcellen hiervoor zorgen? Zorgt het brein daar wel voor? Onze intuïtie zegt dat ons geestelijk leven iets fundamenteels anders is dan hersenactiviteit. Hersenactiviteit is iets materieels, te beschrijven met chemische en fysische wetmatigheden, zij het zeer complex, maar onze geest lijkt van een andere, onstoffelijke orde. Dit idee dat lichaam en geest wezenlijk anders zijn, wordt dualisme genoemd.

Vormen van dualisme

De meest rigoureuze vorm hiervan is substantiedualisme, wat inhoudt dat het geestelijke (mentale) en het stoffelijke (brein, lichaam) onafhankelijk van elkaar zijn en dus ook los van elkaar kunnen bestaan, wat nodig is voor het bestaan van de ziel [1]. Dit idee gaat al terug tot de oude Grieken, maar is vooral bekend geworden door René Descartes (1596-1650). Dit idee wordt in de moderne neurowetenschappen niet meer serieus genomen en is onder moderne filosofen een minderheidspositie, zeker onder filosofen van de geest.

Er is echter een subtielere vorm van dualisme, waarbij lichaam en geest niet als onafhankelijk van elkaar gezien worden, maar toch wezenlijk anders zijn. Bij dit eigenschapsdualisme worden twee verschillende eigenschappen onderscheiden van dezelfde (fysieke) substantie: het mentale (de geest) is niet te reduceren tot het fysieke (brein), maar daar wel een eigenschap van. Dit staat tegenover de positie dat het mentale wel te reduceren valt tot het brein: the mind is what the brain does. Dit neuroreductionisme zal ik hier verdedigen [2].

Reductionisme

Reductie en reductionisme zijn (vooral negatief) beladen termen. Ze zijn daarnaast onderwerp van complexe en vaak technische discussies in zowel wetenschap als filosofie. Wie de woorden ‘reductie’ en ‘reductionisme’ tegenkomt, moet zich altijd eerst afvragen wat de auteur eronder verstaat. In dit stuk betoog ik vooral ontologisch reductionisme van bewustzijn: het bewustzijn is een breintoestand of hersenfunctie [3]. In de filosofie van de geest wordt dit ook wel de identiteitstheorie genoemd omdat het mentale, waaronder bewustzijn, identiek is aan hersentoestanden. In de biologie (waaronder de neurowetenschappen) komt reductie vaak neer op het ontdekken van mechanismen. Een reductie is dan geslaagd als de eigenschappen, functies en causale vermogens verklaard kunnen worden door mechanismen op een lager niveau. Op die manier zoeken neurowetenschappers naar de mechanismen achter leervermogen, cognitie, geheugen, aandacht, waarneming, aansturing van beweging, en ook bewustzijn. In de biologie verklaren we tegenwoordig op die manier ook leven: leven is gereduceerd als we de moleculaire mechanismen en processen in de cel begrijpen. Er is geen extra onstoffelijk ingrediënt nodig naast de werking van de relevante mechanismes, niet voor leven en niet voor bewustzijn. Dit ontologisch reductionisme betekent niet dat we het geheel (brein) slechts kunnen begrijpen door naar de werking van de delen (neuronen) te kijken. Er is ruimte voor verschillende analyseniveaus, van moleculaire biologie tot psychologie.

Dit ontologisch reductionisme is gemeengoed in de neurowetenschappen, impliciet of expliciet. Het is zo evident en empirisch goed onderbouwd dat dit het uitgangspunt vormt voor vrijwel al het moderne onderzoek naar bewustzijn, waarneming, cognitie, emoties, lichaamsbesef, beslissingen nemen, leren en ziektebeelden, maar ook onderzoek naar computersimulaties en kunstmatige intelligentie. Het is daarmee een buitengewoon vruchtbaar onderzoeksprogramma waarmee vele toetsbare voorspellingen gedaan kunnen worden. Alle correlaties die neurowetenschappers vinden tussen veranderingen in de geest en in het brein, kunnen door het reductionisme elegant worden verklaard; geen extra onstoffelijke geest is nodig naast het brein.

Dat ons geestelijk leven gereduceerd kan worden tot hersenfunctie, betekent niet dat het niet bestaat (eliminatie). Wat wel geëlimineerd kan worden, is de manier waarop we gewoonlijk denken en praten over het mentale, onze ‘volkspsychologie’ dus. Het gaat dus om eliminatie van concepten als een onstoffelijke geest, niet om eliminatie van bijvoorbeeld ervaringen. Een verwant misverstand gaat over het illusionisme, het idee dat bewustzijn een illusie is. Daniel Dennett is al decennia een bekende verdediger van dit idee. Wanneer mensen als Dennett beweren dat bewustzijn een illusie is, zegen ze niet dat bewustzijn niet bestaat, maar dat het niet is wat het lijkt. Het is een psychologisch vraagstuk waar deze illusie vandaan komt.

Argumenten tegen het dualisme

De argumenten tegen het dualisme zijn al een tijd bekend en uitgebreid besproken in de literatuur, waardoor ik hier slechts drie wil noemen.

Het eerste argument is het probleem hoe de onstoffelijke geest invloed kan hebben op het stoffelijke brein en vice versa. Dit interactieprobleem is al meer dan twee millennia oud en er is nog nooit een overtuigend antwoord op gevonden, en het ziet er ook niet naar uit dat dat nog gaat komen. Er moet hier sprake zijn van mentale veroorzaking (mental causation). Zo zou bijvoorbeeld mijn gedachte (mentaal) mijn brein (fysiek) aan moeten sturen als ik een glas oppak. De dualist moet echter eerst aannemelijk maken dát een dergelijke vorm van veroorzaking überhaupt bestaat en hoe dit te rijmen is met de behoudswetten uit de natuurkunde. Dit is echter nog nooit overtuigend gedaan. De dualist kan nog tegenwerpen dat het geen probleem is dat we niet weten hoe het mentale en het fysieke elkaar beïnvloeden, want dat komt wel vaker voor in de wetenschap. Ook Newton wist bijvoorbeeld niet hoe zwaartekracht werkte. Deze tegenwerping is echter niet overtuigend. Het was vanaf het begin duidelijk dát de zwaartekracht bestaat en dat dit meetbaar is. Beide gelden niet voor de vermeende kracht achter mentale veroorzaking. Daarnaast is de werking van zwaartekracht de afgelopen eeuwen steeds verder opgehelderd en is dit consistent met de rest van de natuurkunde, terwijl dit geenszins het geval is bij mentale veroorzaking. Het interactieprobleem is en blijft dus een groot probleem voor de substantiedualist [4].

De eigenschapsdualist zit ook met het probleem van mentale veroorzaking: als het mentale een eigenschap is van het fysieke brein, maar daar niet aan gelijk is (ertoe kan worden gereduceerd), hoe kan het mentale dan een effect hebben op het fysieke? Hoe kunnen we bijvoorbeeld beschrijven wat zich in onze geest afspeelt als we daarvoor onze spraakspieren moet aansturen? Ook snijdt dit evolutionair geen hout: wat is het nut van de mentale eigenschap bovenop de fysieke eigenschap? Hoe kan deze eigenschap überhaupt evolutionair ontstaan zijn? De reductionist heeft deze problemen niet.

Naast het interactieprobleem is het (substantie)dualisme ook al eeuwen een steriel onderzoeksprogramma: het doet geen toetsbare voorspellingen, komt niet met nieuwe experimenten en vindt geen nieuwe verklaringen. Integendeel: het kan niet verklaren waarom bijvoorbeeld drugs het bewustzijn veranderen, wanneer we ons wel of juist niet van iets bewust worden, waarom het doorsnijden van de hersenbalk leidt tot twee onafhankelijke ‘bewustzijnen’ in dezelfde persoon (gespleten brein), hoe we brain-computer interfaces kunnen aansturen, waarom hersenziektes tot mentale achteruitgang leiden en hoe we kunnen leren van ervaringen. De neurowetenschappers komen echter met steeds betere reductionistische verklaringen, en praktische toepassingen. Het substantiedualisme wordt daarom door onderzoekers niet meer serieus genomen. Tot slot heeft de (substantie)dualist het probleem dat het niet duidelijk is hoe en wanneer het mentale gekoppeld wordt aan het fysieke: wat zorgt ervoor dat jouw geest bij jouw lichaam hoort en niet bij het mijne?

Intuïtie als argument voor dualisme

Zijn er dan geen argumenten te geven voor het dualisme? Er zijn in de loop der jaren verschillende argumenten aangedragen, maar ik meen dat vrijwel al deze argumenten slechts gebaseerd zijn op de intuïtie dat het mentale, waaronder bewustzijn, iets fundamenteel anders moet zijn dan hersenfunctie, het voelt als iets wezenlijks anders. Deze intuïtie is sterk en ik kan de aantrekkingskracht ervan voelen. Het is dus niet vreemd dat veel mensen erin meegaan. Maar wat bewijst deze intuïtie? Onze intuïties zitten er wel vaker naast. Het is echter precies deze dualistische intuïtie die volgens de reductionist onjuist is. Hierboven hebben we gezien dat er goede argumenten tegen het dualisme zijn. Daarnaast hebben we redenen die de intuïtie ondermijnen.

Onze intuïties en beeld van de werkelijkheid zijn ontstaan om in sociale verbanden te overleven op de savanne, niet om de complete werkelijkheid te doorgronden. Ons wereldbeeld en onze intuïties zijn de afgelopen eeuwen regelmatig fundamenteel bijgesteld door nieuw wetenschappelijk inzicht. Zo strookt het ook niet met onze intuïtie dat de aarde om de zon draait (met ruim 100.000 km/h), en ook nog eens om zijn eigen as (met ruim 1.000 km/h in Nederland). Toch is het waar. Waarom zou onze intuïtieve kijk op onze geest wel overeenstemmen met de werkelijkheid? Waarom zouden we ook niet hier een tegen-intuïtieve wetenschappelijke correctie mogen verwachten, zoals de reductionist meent? Het feit dat we dit psychologisch niet kunnen vatten, wil niet zeggen dat een verklaring onjuist is. Er zijn zelfs (reductionistische) psychologische verklaringen die verklaren hoe en waarom de intuïtieve dualistische illusie ontstaat, wat een nog verdere ondermijning van de intuïtie inhoudt.

Een voorbeeld van zo’n argument gebaseerd op deze intuïtie is de Wet van Leibniz. Deze wet houdt in dat x en y alleen identiek kunnen zijn als alle uitspraken die voor x gelden ook voor y gelden. Volgens de dualist is dit niet het geval voor hersentoestanden en mentale toestanden (waaronder bewustzijn), waardoor mentale toestanden geen hersentoestanden kunnen zijn. Mentale toestanden hebben bijvoorbeeld geen massa, volume, dichtheid en ruimtelijke vorm, terwijl breintoestanden die wel hebben, aldus de dualist.

Dit is echter een cirkelredenering. De dualist veronderstelt immers op grond van zijn intuïtie dat mentale toestanden geen massa, volume, dichtheid en ruimtelijke vorm hebben, en dat dit dus geen hersentoestanden kunnen zijn. Het is echter precies deze intuïtieve veronderstelling die de dualist moet rechtvaardigen. Immers, alleen als die veronderstelling waar is, is het dualisme gerechtvaardigd. Maar als we deze veronderstelling verwerpen – en dat is precies wat de reductionist doet – komt dit argument niet van de grond.

Andere argumenten voor dualisme?

Zijn er nog andere argumenten voor het dualisme te geven, naast de ondermijnde intuïtie? Zo’n argument is dat neurowetenschappelijk onderzoek weliswaar laat zien dat mentale veranderingen perfect correleren met veranderingen in het brein, maar dat correlatie geen identiteit hoeft te zijn. Het probleem hiermee is dat een perfecte correlatie niet van identiteit te onderscheiden is. Het is een ontoetsbare claim die bovendien een extra entiteit (het mentale) veronderstelt. Identiteit is een (ontologisch) simpelere verklaring en verdient daarom de voorkeur (Ockhams scheermes).

Daarnaast roept het idee van een perfecte correlatie een hoop vragen op die de reductionist niet heeft. Wat zorgt voor deze perfecte correlatie? Hoe wordt mijn geest gecorreleerd met mijn brein en niet met die van een ander? Wanneer ontstaat die correlatie in de evolutie en tijdens de embryonale ontwikkeling? Wat gebeurt er met de correlatie op het moment van sterven? Waarom blijft de correlatie bestaan bij hersenziektes, zoals Alzheimer? Waarom is die perfecte correlatie er überhaupt? Dit zijn vragen waar nog nooit een zinnig antwoord op gegeven is, en niets wijst erop dat die antwoorden nog gaan komen. De reductionist heeft al deze problemen niet. Al met al is de identiteitstheorie de beste verklaring voor de correlatie.

Tot slot kan de dualist nog tegenwerpen dat de reductionistische identiteitsclaim een metafysische claim is en geen wetenschappelijke. De wetenschap kan helemaal geen metafysische uitspraken doen, aldus de verdediger van dit argument. Dit veronderstelt een helder onderscheid tussen metafysica en wetenschap dat volgens mij onhoudbaar is gezien de geschiedenis van beide disciplines. Metafysische discussies zijn sterk beïnvloed door empirische bevindingen en conceptuele revoluties in de wetenschappen. Een metafysica die volledig losgezongen is van onze beste wetenschappelijke kennis, in dit geval de neurowetenschappen, kan niet voorkomen dat metafysische luchtkastelen worden gebouwd.

Conclusie

Ons geestelijk leven lijkt inderdaad iets fundamenteel anders dan hersentoestanden, het voelt intuïtief anders. We hebben een sterke dualistische intuïtie, maar die intuïtie is onjuist gebleken door voortschrijdend wetenschappelijk inzicht, zoals met veel andere intuïties ook is gebeurd. Daarentegen is het reductionisme alleen maar sterker komen te staan door nieuwe ontwikkelingen in de neurowetenschappen omdat het de beste verklaring biedt voor al de bevindingen. De identiteitstheorie, die het bewustzijn ziet als een hersentoestand, blijft daarmee nog steeds de meest plausibele positie [5]. Dit betekent ook dat het bestaan van de Ultieme Geest – God – onwaarschijnlijker wordt.

Noten[1] Ik doel hier uiteraard op een letterlijke ziel, de ziel die nodig is voor een leven na de dood (hemel/hel of reïncarnatie). Een reductionist heeft uiteraard geen moeite met een metaforische ziel (“het gaat mij door de ziel”, “hij speelde bezield viool”). De begrippen ‘geest’ en ‘ziel’ overlappen in meer of mindere mate in verschillende religieuze en filosofische tradities. Het voert hier te ver om daar verder op in te gaan.

[2] Een uitgebreidere en technischere versie van dit betoog, met de nodige referenties, verscheen eerder op mijn site onder de titel Dualisme, reductionisme en ‘the hard problem of consciousness’  (http://deatheist.nl/downloads/DualismeReductionismeHardProblem.pdf). In 2012 schreef ik hier ook al een kleiner stuk over onder de titel Wie is er bang voor neuroreductie? (http://deatheist.nl/index.php/artikelen/491-wie-is-er-bang-voor-neuroreductie). In 2007 schreef ik een betoog tegen het substantiedualisme onder de titel Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren (http://www.deatheist.nl/downloads/StofZijtGij.pdf).

[3] Ontologie gaat over wat bestaat. Volgens de substantiedualist bestaan lichaam en geest apart (ze hebben een aparte ontologie); volgens de ontologisch reductionist bestaat slechts het lichaam/brein. Verder dient opgemerkt te worden dat het brein functioneert in een lichaam en in een omgeving (embodied, embedded cognition). Voor dit betoog maakt dit echter weinig verschil: het brein staat hier voor een brein in een lichaam, in de wereld.

[4] Bedenk ook dat de waarheid van het substantiedualisme gemakkelijk aangetoond had kunnen worden als mentale vermogens, waaronder bewustzijn, los blijken te kunnen bestaan van een functionerend brein, zoals bij telepathie of waarneming tijdens hersendood. Dit is uitgebreid onderzocht, maar nog nooit overtuigend aangetoond.

[5] Dit is dus een argument to the best explanation (abductie): de beste verklaring voor alle feiten. Dit wil niet zeggen dat er geen andere verklaringen mogelijk zijn (er zijn altijd vrijwel eindeloos veel andere logisch mogelijke alternatieve verklaringen te bedenken), maar dat die vanwege allerlei problemen en extra vragen minder overtuigend zijn.

Bart Klink