
In zijn artikel lijkt Bart Klink vooral twee punten te willen maken, namelijk:
1. Theologen zijn het al eeuwen fundamenteel met elkaar oneens over God.
2. Dat komt omdat ze niet beschikken over ‘betrouwbare kenmethoden en criteria waaraan claims (over God) getoetst kunnen worden’.
Waarom is het belangrijk deze punten te maken? Anders gezegd: wat is nu het doel van Klinks betoog? Klink vertelt het helaas niet. In deze respons ga ik er daarom maar van uit dat Klink wil zeggen dat theologie niet wetenschappelijk is. Steun daarvoor vind ik in de uitgebreidere versie van zijn artikel op zijn weblog. Daar vermeldt hij dat de theologie de ‘kenmerken van gezonde wetenschap’ mist.
Wat is wetenschap?
Om te beantwoorden of en in hoeverre theologie wetenschap is, kun je twee kanten op. De eerste mogelijkheid is om te kijken wat er allemaal gedaan werd en wordt in universiteiten en onderzoeksinstituten en op basis van die praktijken een aantal ‘familiekenmerken’ te benoemen. De andere mogelijkheid is dat we a priori een aantal algemene kenmerken opstellen waaraan wetenschap volgens ons moet voldoen, en dan te bekijken in hoeverre concrete disciplines hierin passen. Beide benaderingen hebben voor- en nadelen. Het voordeel van de eerste, inductieve, methode is dat die meer recht doet aan de concrete, rommelige en ambachtelijke praktijk (ze is ‘empirischer’); het nadeel ervan is dat het waarschijnlijk zo niet mogelijk is om criteria op te stellen die voor de wetenschap als geheel gelden. Wat hebben astronomie, politicologie en literatuurwetenschap gemeen, om maar iets te noemen? De tweede, deductieve, benadering heeft als voordeel dat hij ‘strakker’ is, maar ook ‘theoretischer’. Het nadeel is dat je zo waarschijnlijk te weinig recht doet aan de concrete werkelijkheid. Wetenschap is nu eenmaal een bonte familie van disciplines en praktijken, met geheel verschillende methoden, doelen en verwachtingen.
Klinks benadering is, zo te zien, van het tweede soort: deductief. Een ‘gezonde’ wetenschap moet leiden tot consensus onder de beoefenaren, en zij moet beschikken over ‘betrouwbare kenmethoden’ en toetsingscriteria. En de ‘betrouwbaarheid’ van die methoden en criteria lijkt weer in hoge mate afhankelijk van de vraag of zij consensus produceren (de cirkelredenering in het betoog is nogal opzichtig). Waarop deze visie is gebaseerd, vertelt hij niet. Het is een filosofische stellingname die de lezer nogal a priori in de maag wordt gesplitst. In de langere versie van zijn artikel op zijn weblog schrijft Klink over filosofie: ‘Voor wie meent dat filosofen zonder een beroep te hoeven doen op de wetenschap kunnen bepalen hoe de wereld in elkaar zit, geldt mijn kritiek inderdaad ook’. Ik ben benieuwd op welke wetenschap Klinks eigen criteria voor wetenschappelijkheid zijn gebaseerd.
Zijn theologen het zo oneens?
Enfin, laten we even kijken naar de twee stellingen die Klink bezigt over theologie. Dat theologen het niet altijd eens zijn over God, dat klopt. Dat kun je zelfs vaststellen als je niet, zoals Klink doet, lukraak en slordig wat definities plukt uit geheel verschillende bronnen uit geheel verschillende contexten of historische perioden (tip: doe dat eens met psychologie of scheikunde). In verreweg de meeste wetenschappen is het ook niet zo’n probleem als experts het oneens zijn over – noem eens wat – de interpretatie van een tekst, de oorzaken van een oorlog, de argumenten voor een stelling, snaartheorie, de bruikbaarheid van een persoonlijkheidstest, de definitie van ‘cultuur’, de meest effectieve vorm van management, et cetera. Onenigheid en debat zijn schering en inslag. En ze leiden lang niet altijd tot consensus. Dat geldt in het bijzonder bij wetenschappen waarin er minder beperking is door empirische data, zoals veel sociale wetenschappen en geesteswetenschappen. Er zijn maar heel weinig wetenschappen waarin het echt mogelijk is om min of meer ‘keiharde’ data te leveren die vrijwel elke beoefenaar overtuigen. Welkom in de echte wereld.
Dat betekent uiteraard niet dat theologen het altijd oneens zijn, of dat ze elkaar nooit overtuigen. Integendeel, zou ik zeggen. Theologen zijn het vaak genoeg eens, ook over God. Het is best mogelijk om, in de context van een filosofische of theologische discussie, afspraken te maken over de definities die gehanteerd worden. Zo kunnen we ook prima een zinvol gesprek voeren over God. De geschiedenis laat dat ook zien. Rond grote woorden zoals ‘God’ vormen zich tradities waarin mensen gedeelde opvattingen hebben over de betekenis van die begrippen. De historische realiteit is dat onder theologen en in religieuze tradities wel degelijk vormen van overeenstemming zijn bereikt. In de christelijke traditie zijn die bijvoorbeeld opgeslagen in credo’s, waarvan sommige zelfs oecumenisch ofwel universeel erkend zijn. Kom daar eens om in de filosofie bijvoorbeeld.
Ook hier geldt: dat is allemaal niet zoveel anders dan in andere takken van sport. Liberalen denken bijvoorbeeld anders over ‘gelijkheid’ dan sociaal-democraten, maar zij zijn het onderling behoorlijk eens en ook kunnen zij soms prima een redelijk gesprek voeren met andersdenkenden. Postkoloniale sociologen gebruiken andere onderzoeksparadigma’s dan positivistische, maar binnen de ‘scholen’ is consensus zeker haalbaar, en tussen de scholen is rationeel en transparant debat mogelijk, zelfs al overtuigt men elkaar niet.
En die methoden?
Klinks tweede punt, over ‘betrouwbare kenmethoden’ is geheel afhankelijk van zijn eerste, namelijk de stelling dat theologen het nooit eens kunnen worden. Aangezien zijn eerste stelling niet klopt, vervalt ook de tweede. Theologen spreken over God op basis van ‘ruwe data’ die ze vinden in geschriften zoals de Bijbel en de Koran, en op basis van wat hierover in een lange traditie is geschreven. Zij verwerken die data, zetten die in een theoretisch kader, brengen dit in relatie tot andere bronnen van kennis, en komen zo tot voorstellen hoe vandaag verantwoord gesproken kan worden over God. Zij doen dat volgens transparante en rationele methoden, doorgaans tekstanalyse en filosofische reflectie. Daarbij zijn zij in gesprek met theorieën en inzichten uit andere wetenschappen, doorgaans literatuurwetenschap, historiografie, sociale wetenschappen, en filosofie. Maar vaak ook met natuurwetenschappen. Aan dit alles is niets esoterisch of geheimzinnigs.
Slotopmerking
Tot slot: de universiteit lijkt mij bij uitstek de plek waar de mensheid haar belangrijkste vragen bespreekt. Daartoe behoren wat mij betreft niet alleen vragen over DNA of elektrische velden, maar ook vragen over hoe een bedrijf menswaardig wordt geleid, wat het goede leven is en wat het betekent om ‘God’ te zeggen en in God te geloven. Dat de ene discipline tot meer consensus leidt of tot meer economisch gewin dan de andere, dat zal waar wezen. Sommige vragen zijn nu eenmaal moeilijker dan andere. ‘Het begrijpen van kernfysica is kinderspel vergeleken met het begrijpen van kinderspel’ (Niels Bohr). Maar wetenschappen verdacht maken omdat ze gekenmerkt worden door veel debat, of omdat ze met moeilijke vragen bezig zijn, dat lijkt me nogal absurd.