Geschreven door Bart Klink / 

7 juli 2018 / 

Religieus geloof debunked

Rond 1990 is er een nieuw wetenschapsgebied ontstaan dat de jaren daarna een grote bloei heeft doorgemaakt: cognitive science of religion (CSR). In dit vakgebied wordt gezocht naar wetenschappelijke verklaringen voor religie, op de raakvlakken van antropologie, sociologie, psychologie, neurowetenschappen en (evolutie)biologie. Deze bloei heeft tot verschillende hypothesen en deelverklaringen geleid, ofschoon een omvattende theorie momenteel nog ontbreekt [1].

Gevolgen voor de geloofwaardigheid van religie

Wat deze CSR-verklaringen voor religie gemeen hebben, is dat ze naturalistische verklarende mechanismen geven voor religie, in tegenstelling tot de traditionele bovennatuurlijke verklaringen. Dit levert vragen op voor de geloofwaardigheid van religieuze overtuigingen, zoals het bestaan van God en diens vermeende openbaring aan de mens.

Een veelgehoord idee, vooral onder atheïsten, is dat zo’n wetenschappelijke verklaring religieuze overtuigingen ongeloofwaardig maakt: ze zouden ondermijnend, debunkend (ontmaskerend) of wegverklarend werken. Gelovigen hebben echter tegengeworpen dat dit niet zo hoeft te zijn. Deze kritiek is recentelijk ook gegeven door Hans van Eyghen [2]. Ik zal hieronder betogen waarom deze tegenwerpingen niet steekhoudend zijn en laten zien hoe CSR wel degelijk debunkend werkt.

 

Waarom religieuze overtuigingen ondermijnd worden

Als eerste dient echter opgemerkt te worden dat een wetenschappelijke verklaring van een bepaald verschijnsel of mechanisme deze niet noodzakelijk ongeloofwaardig of onbetrouwbaar maakt, zoals ook Van Eyghen betoogt. Een wetenschappelijke verklaring voor het fenomeen wetenschap maakt wetenschap niet ongeloofwaardig of onbetrouwbaar. Ook is het duidelijk dat een naturalistische verklaring voor godsgeloof sec het bestaan van God niet ongeloofwaardig maakt, want er kunnen goede andere argumenten zijn voor Zijn bestaan. We moeten dus preciezer zijn in hoe CSR precies debunkend werkt en wat er precies ondermijnd wordt. Volgens mij gebeurt dat op een aantal verschillende manieren.

In de eerste plaats maakt een naturalistische verklaring een bovennatuurlijke verklaring overbodig. De gelovige kan echter tegenwerpen dat het niet is uitgesloten dat God natuurlijke wegen heeft gebruikt. God kan immers indirect, via natuurlijke wegen, toch bovennatuurlijke invloed uitoefenen. Laten we dit de indirecte bovennatuurlijke weg (IBW) noemen. Daarvoor zal de gelovige echter extra argumenten moeten aandragen, want hiervoor is geen enkele directe evidentie, waardoor er dus prima facie sprake is van ondermijning. We mogen de bovennatuurlijke component in de verklaring (de IBW) dan ook met het scheermes van Ockham wegsnijden.

Bedenk ook dat deze ondermijning er niet hoeft te zijn. Stel dat alleen christelijke religieuze ervaringen geen enkele (natuurlijke) oorzaak in het brein lijken te hebben, terwijl andere ervaringen goed via CSR-mechanismen naturalistisch verklaarbaar zijn. Dit zou sterk tegen het naturalisme pleiten en voor een bovennatuurlijke oorsprong van het christelijk geloof. Dit is evenwel niet het geval, precies wat je mag verwachten als naturalisme waar is.

 

Is de ondermijning te ondermijnen?

De gelovige kan echter tegenwerpen dat naturalistisch verklaringen weliswaar prima facie ondermijnend werken, maar dat er verder goede argumenten zijn om aan te nemen dat God bestaat en Hij zich aan ons wil openbaren. Met deze strategie zijn echter een aantal problemen. Deze argumenten zijn op z’n best discutabel [3]. Ze werpen ook een nieuw probleem op, namelijk hoe God interactie heeft met deze wereld: hoe moeten we Gods ingrijpen (direct of indirect) rijmen met de natuurwetten, de zeer stevig onderbouwde behoudswetten in het bijzonder? Voor een dergelijk goddelijk inbreken op de natuurlijke werking van het brein is echter geen enkele evidentie. Zuiver naturalistische verklaringen hebben dit probleem niet. Deze maken gebruik van mechanismen die onderdeel zijn van het bredere naturalistische kader dat de wetenschappen ons schetsen [4]. Dit is meteen de tweede manier waarop CSR debunkend werkt.

Voorts is er nog een probleem met de IBW of direct goddelijk ingrijpen: hoe valt te verklaren dat een waarheidminnende God zo veel onjuiste (want polytheïstische of animistische) religies heeft laten ontstaan? Nu gelooft het grootste deel van de wereldbevolking in slechts één God (al is dit slechts een krappe meerderheid), maar monotheïsme is een relatief recente uitvinding, maximaal zo’n 4.000 jaar oud, terwijl de mensheid al zo’n 200.000 jaar bestaat. Als we uitgaan van de waarheid van het christendom, wordt dit problemen alleen maar groter, want dan dwalen ook de joden en moslims omdat zij de goddelijkheid van Christus niet accepteren. Verklaringen als de zondeval en een sensus divinitatis zijn wetenschappelijk ongeloofwaardig, ad hoc en veronderstellen de waarheid van het christendom. Zuiver naturalistische verklaringen hebben al deze problemen echter niet en genieten daarom de voorkeur.

Er is ook nog een probleem met de betrouwbaarheid van CSR-mechanismen in de religieuze context: leveren die wel juiste overtuigingen op? Een vergelijkbare vraag kunnen we stellen over de mechanismen die we dagelijks gebruiken, zoals onze gewone waarneming en boerenverstand. Daarmee zitten we er toch ook vaak genoeg naast? Er zijn twee belangrijke verschillen. Het eerste is dat onze gewone waarneming en boerenverstand in een beperkte context betrouwbaar zijn (de alledaagse), hetgeen evolutionair gezien ook logisch is. We weten dat ze in die context betrouwbaar zijn omdat er tussen deze mechanismen grote consistentie is tussen de zintuigen, tussen mensen onderling en omdat het wérkt (je kunt er bijvoorbeeld eten mee vinden). Hierdoor kunnen we deze overtuigingen ook goed toetsen, een zeer belangrijk principe.

Wetenschappers hebben deze dagelijkse mechanismen verfijnd, gesystematiseerd en uitgebreid met allerlei correctiemechanismen en instrumenten, waardoor zij nóg betrouwbaardere mechanismen hebben ontwikkeld, die ook nog eens toepasbaar zijn in een veel bredere context. Dit alles geldt niet voor religieuze mechanismen: die leveren weinig consistente resultaten op (veel onverenigbare overtuigingen), verschillen sterk van persoon tot persoon en de resultaten zijn ontoetsbaar of blijken bij verdere toetsing onjuist. Ze zijn daarmee onbetrouwbaar in het opleveren van juiste overtuigingen.

 

Andere voordelen?

Maar als deze religieuze mechanismen weliswaar geen juiste overtuigingen opleveren, kunnen ze dan niet alsnog andere nuttige zaken opleveren, zoals spirituele voldoening of misschien wel gezondheidsvoordelen? Dat is mogelijk, maar de discussie hierover is complex en verre van beslecht [5]. Voor het al dan niet ondermijnend zijn van CSR, maakt dit evenwel weinig uit, want ze kunnen ook placebo-effecten zijn. Daarnaast kan dit argument opgevoerd worden voor elke religie of levensbeschouwing. Positieve effecten van bepaalde religieuze overtuigingen wijzen dus geenszins op de juistheid ervan.

De naturalistische CSR-verklaringen werken dus wel degelijk ondermijnend, zeker wanneer ze geplaatst worden in een breder naturalistisch kader. De tegenwerpingen die hiertegen in worden gebracht, dwingen tot nuance, maar zijn uiteindelijk niet in staat om prima facie debunking te voorkomen.

 

Noten

[1] ] Een recente aanzet daartoe is gegeven door Neil Van Leeuwen en Michiel van Elk: Van Leeuwen, N., & van Elk, M. (2018). Seeking the supernatural: The interactive religious experience model. Religion, Brain & Behavior, 1-31.

[2] Van Eyghen, H. (2018). Is supernatural belief unreliably formed? International Journal for Philosophy of Religion, 1-24. Dit betoogt hij ook hier in een korte opiniebijdrage. Hij is echter zeker niet de enige die dit doet. Zie onder andere ook Where the conflict really lies: Science, religion, and naturalism van Alvin Plantinga (Oxford UP, 2011) (mijn recensie) en En de aarde bracht voort: Christelijk geloof en evolutie van Gijsbert van den Brink (Uitgeverij Boekencentrum, 2017) (mijn recensie).

[3] Zie onder andere Arguing about gods van Graham Oppy (Cambridge UP, 2006) en God in the age of science? A critique of religious reason van Herman Philipse (Oxford UP, 2012).

[4] Dit is recentelijk overtuigend uitgewerkt door Sean Carroll in zijn The big picture (Dutton, 2016).

[5] Voor een recente discussie hierover zie Illusies voor gevorderden van Maarten Boudry (Polis, 2015).

Bart Klink