Geschreven door Peter-Ben Smit / 

14 mei 2019 / 

Religie is belangrijke basis voor wetenschap

‘An heroic intellectual and spiritual exercise’1 – je moet het maar zo durven noemen: de kritische wetenschappelijke studie van religieuze teksten zoals die sinds de Verlichting ontstond. Verlost van kerkelijke controle. Cambridge historicus Diarmaid MacCulloch doet het en brengt zo een schijnbare paradox onder woorden. De onafhankelijke wetenschappelijke benadering van de werkelijkheid, ook van religie als object van studie, is zelf geestelijk (‘spiritual’) gemotiveerd. Zijn formulering biedt een sleutel om verder na te denken over wetenschap en religie, met name over de rol van religie in het wetenschappelijke bedrijf zelf.

Ik betoog dat religie en levensbeschouwing een onmisbare rol vervullen in het wetenschappelijke bedrijf, dat deze rol raakt aan persoonlijke motivatie van wetenschappers en historisch gezien de basis vormt van het wetenschappelijke bedrijf op zich, dat blindheid hiervoor schadelijk is voor de academie en dat tegelijkertijd religieuze en levensbeschouwelijke diversiteit het beste antwoord is op het gevaar van de overheersing van wetenschap door een bepaalde religie of levensbeschouwing. Deze thema’s komen achter elkaar aan bod. Dat religie als object van wetenschappelijke studie van groot belang is, wordt in het vervolg als vanzelfsprekend verondersteld. Religie is zowel als aspect van de (cultuur)geschiedenis van de mensheid en als bepalende factor voor individuele mensenlevens en de inrichting van de maatschappij op lokaal, nationaal en internationaal niveau nauwelijks te overschatten.

Ik gebruik hierbij een brede definitie van religie: als een ‘praktijk van mediatie’ die het afwezige, ‘transcendente’, present stelt (naar religiewetenschapper Birgit Meyer).2 Deze lijkt wat op een oudere definitie van ‘god’ van reformator Maarten Luther ‘Worauf Du nun…dein Herz hängst und verlässt, das ist eigentlich Dein Gott.’3 Het voordeel van zulke definities is dat niet alleen ‘typische’ religies (christendom, islam, etc.) eronder vallen, maar ook ideologieën als nationaalsocialisme, sommige vormen van ‘geloof’ in neoliberaal kapitalisme of juist socialisme, of diffusere noties van ‘het goede’ of ‘liefde.’ Dat betekent ook dat ‘religie’ niet per se ‘geloof in God’ betekent, maar wel een oriëntatie op iets ‘hogers’ dat zin geeft maar niet zonder meer te vatten valt (en dus transcendent is).

Motivatie voor de wetenschap

Wie wetenschappers vraagt naar hun motivatie, of studenten vraagt waarom ze studeren,4 krijgt vrijwel altijd een levensbeschouwelijk antwoord, soms ‘typisch religieus’, soms meer algemeen religieus (zie hierboven). Zo’n motivatie heeft vaak betrekking heeft op wat goed is – en het ‘goede leven’ is bij uitstek een religieus thema. 5 Een representatief voorbeeld van een Nederlandse topuniversiteit laat dit zien: “Utrecht University is working to contribute to a better world.” (‘Mission statement’ UU). De core values van de UU zijn vervolgens ‘ambition, inspiration, commitment and independence.’6 De oriëntatie op een ‘betere wereld’ is niet alleen goed als religieus in algemene zin te duiden is, maar zit zelfs dicht tegen het ‘typisch’ religieuze aan (‘paradijs’, etc.). Een waarde als ‘inspiration’ komt direct uit het religieuze taalveld. Persoonlijke motivatie of bevlogenheid van een wetenschapper is zo goed als ‘religieus’ te duiden omdateze zal in de allermeeste gevallen betrekking hebben op uiteindelijk ongrijpbare waarden of idealen. Zo’n beroep op inspiratie mag ‘onwetenschappelijk’ aandoen. Het is echter een voorwaarde voor alle wetenschap: wie zich niet door iets laat inspireren, laat irriteren of fascineren zal nooit een vraag stellen, nooit verder kijken dan het al bekende. Wie als wetenschapper op weg wil naar een betere wereld –  een religieus motief bij uitstek – heeft die motivatie hard nodig. Wie nog een stap verder wil gaan: als een religie een praktijk van bemiddeling is die het transcendente present stelt, dan kan je wetenschap op zoek naar de (ongrijpbare) ‘betere wereld’ zelfs uitstekend in termen van religie beschrijven. Belangrijk is echter vooral: voor een innovatieve wetenschapsbeoefening is een oriëntatie op en een verlangen naar het nog niet beschikbare nodig. Dat is bij uitstek mogelijk op basis van een religieuze insteek – of je nu gelooft in een God voor wie liefde het laatste woord is of op weg wilt naar het paradijs dat een ‘betere wereld’ belooft.

Basis voor de wetenschap

Religie vormt niet alleen een katalysator voor wetenschap, religie vormt ook een belangrijke basis voor de wetenschap op zich. Als wetenschap tot doel heeft de werkelijkheid te doorgronden, dan is een belangrijke vraag of de werkelijkheid en de mens wel zo in elkaar steken dat betrouwbare onderzoeken mogelijk zijn. Anders gezegd: hoe kom je aan zo’n vertrouwen in de mens en de rest van de werkelijkheid dat onderzoek zinnig wordt? Voor een heel aantal grondleggers van de moderne, verlichte wetenschap was het antwoord hierop nadrukkelijk (en ‘typisch’) religieus. Het bestond voor iemand als Newton of Darwin, om twee belangrijke voorbeelden te noemen, namelijk uit een sterk vertrouwen op God als schepper die zowel de werkelijkheid als een betrouwbare werkelijkheid voortgebracht had én die de mens, geschapen naar ‘Gods beeld en gelijkenis’ (Genesis 1,27; een buitengewoon invloedrijke tekst), als redelijk wezen toegerust had om uit te zoeken hoe dit alles in elkaar zit.7 Het is natuurlijk zo dat de gemiddelde Nederlandse wetenschapper van vandaag niet zo snel naar de schepping zal verwijzen. Wel is de vraag hetzelfde: ‘wat maakt de werkelijkheid onderzoekbaar?’ en daarmee ‘wat maakt wetenschap mogelijk?’ Hoe het antwoord ook geformuleerd is, het begrip ‘vertrouwen’ speelt er vaak een rol in, zoals dat bij de eerste natuurwetenschappers en biologen ook het geval was. Dit vertrouwen zal anders geaccentueerd zijn, misschien meer de vorm hebben van vertrouwen in de wetenschappelijke traditie, maar het blijft ergens een overtuiging en houdt ook een moment van overgave in. Zeker, het is een gemotiveerde overtuiging die steeds getest wordt, maar toch: zij blijft de structuur van een geloofsovertuiging (die ook getest en op de proef gesteld kan worden) hebben, met alle overgave en onzekerheid die dit ook betekent. Een ‘gelovige houding’ in de zin van een vertrouwende, maar ook vragende houding ten opzichte van objecten van onderzoek en uiteindelijk de werkelijkheid als geheel is zo een belangrijke basis voor het wetenschappelijke bedrijf.8

Blinde wetenschap?

Wat gebeurt er nu als het bovenstaande niet onderkend wordt en er gedaan wordt alsof religie geen enkele rol van betekenis speelt (of mag spelen!) in de wetenschap? Het antwoord is simpel: het leidt tot een blinde wetenschap (om te variëren op Einsteins uitspraak ‘science without religion is lame, religion without science is blind’). Een wetenschap die blind is voor de eigen religieuze (levensbeschouwelijke) basis, die niet weet wat haar, persoonlijk en historisch, mogelijk maakt, en die nauwelijks aan de verleiding zal kunnen weerstaan zichzelf als zo normaal te beschouwen dat er over haar bestaansrecht en redenen om te bestaan niet nagedacht hoeft te worden. Dat zou erg jammer zijn: het levert ook een wetenschap op die niet meer in staat is om zich werkelijk met waarden te verbinden en uit louter blindheid ook niet meer de inspiratie zal vinden tot werkelijke innovatie. Een wetenschap die niet weet dat ze ook moet dromen zal pas echt inslapen. Dat het samenspel tussen levensbeschouwing en (innovatieve) wetenschap zo belangrijk is, laat bijvoorbeeld het grote ‘Anchoring Innovation’ project zien dat, gefinancieerd door NWO, precies de levensbeschouwelijke, met name: culturele, voorwaarden voor innovatie onderzoekt.9

Diversiteit als voorwaarde

Aan het slot van dit betoog over de rol van religie in de wetenschap is het gevaar van de religieuze overheersing van de wetenschap een laatste thema.10 Dit gevaar is er en het staat vaak voorop bij wie zich verzet tegen een rol van religie in het wetenschappelijke bedrijf – een verzet dat ingaat tegen belangrijke voorwaarden voor dit bedrijf, zoals net betoogd. Wanneer is dit gevaar er echter? Mijns inziens is het er vooral dan wanneer één religieuze of levensbeschouwelijke traditie zo’n greep krijgt op het wetenschappelijk bedrijf dat het de soorten onderzoek die gedaan worden en in het ergste geval ook resultaten ervan gaat bepalen. Voorbeelden hiervan zijn er te over – of het nu ‘Bijbelgetrouw’ archeologisch onderzoek in het ‘oude Israël’ is of politicologisch onderzoek in de voormalige Soviet-Unie.

Omdat religie niet weg te denken is uit het wetenschappelijke bedrijf – inspiratie en vertrouwen in de werkelijkheid zijn té fundamenteel – is een andere oplossing nodig: het zekerstellen van diversiteit. Alleen een sterke mate van religieuze en levensbeschouwelijke diversiteit, die met alle motivaties en waarden die daarbij horen ook nog eens zichtbaar en bespreekbaar is, kan monopolies op, bijvoorbeeld, toegelaten soorten inspiratie voorkomen. Zo kan geen enkele vorm van inspiratie zo vanzelfsprekend worden, dat ze blind wordt voor andere motivaties voor de wetenschap en daaruit resulterende vragen en onderzoek. In plaats van het verstoppen van religieuze motivaties achter taalgebruik dat alleen ‘feiten’ noemt en zo objectief, neutraal mogelijk klinkt, betekent dit wel dat religie en levensbeschouwing bespreekbaar moeten zijn. Dat is een andere omgang ermee dan nu vaak het geval is. Maar wie streeft naar een ‘betere wereld’ (Universiteit Utrecht), moet zichzelf juist dat gesprek niet willen ontnemen.11 Een theologische faculteit als ‘luis in de pels’ van een universiteit is daarbij zo gek nog niet: dat is – in het beste geval – een plek waar de omgang met religie tussen inspiratie en (zelf)kritiek geoefend wordt.

Slot

Religie heeft zo een heel positieve rol te spelen in het wetenschappelijk bedrijf, zij het met een waarschuwing voor het gevaar van de overheersing van één religie. Religieuze overtuigingen bieden de grondslag voor wetenschappelijke motivatie. En religieuze overtuigingen vormen een voorwaarde voor onderzoek: alleen wie genoeg vertrouwen heeft in de werkelijkheid, kan deze onderzoeken. Religieuze blindheid ontneemt de wetenschap uiteindelijk haar ziel – en daarmee haar toekomst. Om het gevaar van religieuze (ook: levensbeschouwelijke) overheersing tegen te gaan, is niet het verbannen van religie uit de wetenschap – een illusie en bovendien zelfdestructief! – de oplossing, maar het zeker stellen van religieuze diversiteit. MacCulloch had gelijk, het is inderdaad allemaal ‘An heroic intellectual and spiritual exercise.’ Wees je ervan bewust en doe er je voordeel mee!

Noten

1) Diarmaid MacCulloch, Silence (London: Penguin, 2013), 30.
2) Vgl. Birgit Meyer, ‘Picturing the Invisible. Visual Culture and the Study of Religion,’ Method and Theory in the Study of Religion 27 (2015), 333-360, 336.
3) Martin Luther, Großer Katechismus, Auslegung des ersten Gebotes‚ Du sollst keine anderen Götter haben neben mir’ Martin Luthers Werke, Kritische Gesamtausgabe, 30. Band, 1. Abteilung (Weimar: Böhlau, 1910), 133.
4) Vgl. bijvoorbeeld: Hester Radstake, Gerdien Betram-Troost, Siema Ramdas and Peter-Ben Smit, ‘Integrating Diversity in Academic Teaching: Theology and Religious Studies,’ in: Darla K. Deardorff and Lily a. Arasratnam-Smith (eds.), Intercultural Competence in Higher Education (New York: Routledge, 207), 265-268.
5) Vgl., e.g., Miroslav Volf and Matthew Croasmun, For the Life of the World: Theology That Makes a Difference (Grand Rapids: Brazos, 2019).
6) Vgl. https://www.uu.nl/en/organisation/profile/mission-and-strategy (bezocht op 4 mei 2019).
7) Voor Newton, zie, e.g., Richard Popkin en James E. Force (ed.), Newton and Religion. Context, Nature, and Influence (Dordrecht: Kluwer, 1999), voor Darwin zie de biografie Adrian Desmond, Darwin (Londen: Joseph, 1991).
8) Vertrouwen is daarbij ook een notie die uitstekend geschikt is voor het wetenschappelijk bedrijf: vertrouwen – in het Grieks of Latijn hetzelfde woord als ‘geloof’ [pistis resp. fides] – is immers een begrip dat ruimte voor twijfel open laat: het is niet hetzelfde als absolute zekerheid.
9) Vgl. Ineke Sluiter, ‘Anchoring Innovation: A Classical Research Agenda,’ European Review 25 (2017), 20-38 – https://doi.org/10.1017/S1062798716000442.
10) Vgl. voor dit en het volgende ook: Peter-Ben Smit, ‘Diversiteit in het onderwijs van het Nieuwe Testament: over het nut van biografische, levensbeschouwelijke en culturele diversiteit,’ Nederlands Theologisch Tijdschrift 68 (2014), 277-296.
11) Tegelijkertijd is het bij het benadrukken van de religieuze inspiratie van het wetenschappelijke bedrijf dan ook zo dat als het echt om iets wezenlijks, existentieels gaat, het vaak voorkomt dat kritisch nadenken, op grond van een bijzondere motivatie, juist bevorderd wordt. Religie kan ook tot een extra kritische houding aansporen: er staat namelijk echt iets op het spel.

Peter-Ben Smit