Geschreven door Jan J. Boersema / 

7 januari 2013 / 

Paus Benedictus als Grieks filosoof

Rond de jaarwisseling ontstond weer eens rumoer om uitspraken van Paus Benedictus XVI. Hij zou zich onheus hebben uitgelaten over homoseksuelen en het homohuwelijk sterk hebben afgekeurd. Bij nader inzien bleek de Paus het vooral over het belang van een warm gezinsleven en de rol van mannen en vrouwen te hebben gehad. Het woord homoseksualiteit was niet eens gevallen. De felle kritiek leek voorbarig. In het dagblad Trouw verscheen zelfs een corrigerend hoofdartikel. End of story? Toch niet, want het verhaal van de Paus berust op een aanvechtbare opvatting over de normativiteit van de natuur, waarvan de wortels eerder bij Griekse filosofen dan in het Oude Testament gezocht moeten worden.

 

In zijn toespraak tot de verzamelde Vaticaanse geestelijken citeert de Paus met instemming een artikel van de Franse opperrabbijn Gilles Bernheim, waarin onder meer de fameuze uitspraak van Simone de Beauvoir wordt aangehaald: ‘on ne naît pas femme, on le devient’ (men is niet als vrouw geboren, men wordt het). Met deze woorden werd het begrip ‘gender’ geïntroduceerd als nieuwe filosofie van de seksualiteit. Seks is niet langer een onderdeel van iemands natuur, een hoedanigheid  die men heeft te accepteren, maar een sociale rol die men kiest. Dit veroorzaakte volgens de Paus een antropologische revolutie omdat het de dualiteit van mannelijk en vrouwelijk ontkent zoals die in de schepping is vastgelegd. De Paus verwijst daarbij naar de laatste zin van Genesis 1:27. En als er geen vastgelegde dualiteit is van man en vrouw, verdwijnt ook de familie uit de scheppingsorde en verliest een kind de plaats die het ooit innam. Het wordt een object dat je kan bezitten. Het verdedigen van de familie gaat over de mens zelf. Als de mens zichzelf creëert, raakt zijn schepper uit beeld en verliest de mens uiteindelijk zijn waardigheid, aldus de Paus.

 

Deze korte tekst van Benedictus XVI roept veel vragen op. Dat de Paus teruggrijpt op de religieuze antropologie van Genesis 1 ligt voor de hand, maar de verzen over de mens (1:26-29) zijn toch minder eenduidig dan hij doet voorkomen. Zeker in hun toepassing op het heden, anders zou de Paus een radicaal vegetarisme moeten bepleiten, conform de ‘norm’ uit 1:29. Belangrijker is echter het negeren van het tweede scheppingsverhaal (Genesis 2 en 3), waarin verhaald wordt hoe die natuurlijke orde door de gebeurtenissen in de tuin veranderd wordt. De relatie van de mens met de aarde wordt moeizaam en dat geldt ook de verhouding mens-dier en mens-mens. De vrouw krijgt daarbij aangezegd (3:16): ‘naar uw man zal uw verlangen zijn, hoewel hij over u zal heersen’. Het is een schrijnende zin die men in de blijf-van-mijn-lijfhuizen maar al te vaak ziet bewaarheid. Kern is dat de natuurlijke werkelijkheid waar wij als mensheid in leven, afwijkt van het ideaal zoals dat uit Genesis 1 naar voren gehaald kan worden. Genesis 2 en 3 bieden voor dat verschil een religieuze verklaring. In de Bijbelse wetgeving wordt vervolgens met die nieuwe werkelijkheid rekening gehouden.

 

Wanneer de Paus dus een normatief beroep doet op de ‘scheppingsorde’ of kortweg op ‘de natuur’ is het de vraag over welke natuur hij spreekt. Hoort de mannelijke dominantie bij die scheppingsorde? Het celibaat? Monogamie? Of het uitsterven van diersoorten?. Bovendien verandert zowel de natuur zelf als ons begrip van die natuur. Het idee van de (ideale) natuur als norm voor het heden lijkt me derhalve problematisch. Hier leunt het westerse katholieke christendom te veel op Griekse filosofen, bijvoorbeeld die van de Stoa. Voor hen was de wereld om ons heen de norm. De mens moest die kosmische orde eerbiedigen en leven ‘kata kosmon’. Het protestantisme heeft hier terecht afstand van genomen. De natuur dient bestudeerd te worden en kan als bron van godskennis dienen, maar norm? Nee.

 

Jan J. Boersema