Geschreven door Stefan Paas / 

5 januari 2015 / 

Oorlog! (of toch niet?)

In De Volkskrant van 30 december 2014 publiceerden de filosofen Jeroen de Ridder en Emanuel Rutten een opinieartikel, onder de titel ‘God is springlevend in de moderne filosofie’.  In dit artikeltje schreven zij dat zich in de academische filosofie van de laatste veertig jaar een kentering heeft voltrokken op het gebied van godsargumenten. Inmiddels is er, volgens beide heren, een reeks nieuwe argumenten ontwikkeld voor het bestaan van God, die niet vergezocht zijn, logisch in orde, en niet vatbaar voor wetenschappelijke bezwaren. Zij sluiten af met twee conclusies: (1) “De discussie over dergelijke argumenten is in de professionele filosofie springlevend”, en (2) “Er is niets irrationeel aan geloof in God”.

Oorlogsretoriek

Opinieredacties weten dat je op niets zoveel reacties krijgt als op stukken over religie en God. Ook nu logen de reacties er niet om. Wat mij opviel in een aantal van die ingezondens was de oorlogszuchtige toon. Maarten Boudry, filosoof uit Gent, schreef een artikel dat bol stond van de krijgsmetaforen. Hij eindigde weliswaar met de oproep of iemand “de VU eens wil inlichten dat de oorlog is afgelopen”, maar zelf heeft hij blijkbaar nog lang niet genoeg van de strijd. In zijn artikel tuimelden de bloeddorstige beelden over elkaar heen: van een “Japanse militaire buitenpost” tot “een strijd tussen God en moderniteit”, van de “veldslagen” die God allemaal heeft “verloren” tot de vergeefse pogingen van God om zich te “verschansen”.  Boudry’s voorliefde voor krijgshaftige taal bleek overigens al eerder, toen hij het boek van Rik Peels en mijzelf, God bewijzen (2013), besprak in een stuk waarin de kogels om je oren floten.[1]  In het vervolg van de discussie sloten zich anderen aan bij Boudry, vaak in gelijksoortig proza. Maarten Keulemans, chef van de wetenschapsredactie van De Volkskrant twitterde: “Zelden iemand zo gehakt zien maken van het ‘godsbewijs’ vd #VU als filosoof @mboudry. Kostelijk” (2 januari, 27 retweets). En de satirici van Dwaze Schare deden naar aanleiding van deze debatten een laatste duit in het zakje, onder de duidelijke titel ‘Oorlog hervat’.

Ik moet zeggen dat ik om allerlei redenen zulke oorlogsretoriek moeilijk vind te verteren. Om te beginnen: het is een devaluatie van het begrip ‘oorlog’. In Syrië is het oorlog; hier voeren we een debat. Laten we, al was het maar uit respect voor mensen die lijden onder oorlogen, dit soort taal vermijden. Vervolgens is het historisch gewoon onzin. Wetenschapshistorici hebben allang duidelijk gemaakt dat er geen sprake is van een voortdurende ‘strijd’ tussen God en moderniteit, of tussen geloof en wetenschap in de geschiedenis. De werkelijkheid is veel complexer en rommeliger: religie en wetenschap hebben elkaar soms bestreden, soms werkten ze samen, en nog veel vaker leefden ze gewoon langs elkaar heen.

Integriteit

Maar wat mij betreft zijn dit nu niet eens de belangrijkste problemen met oorlogsretoriek in een debat. Mijn belangrijkste punt is dat het heel beroerde gevolgen heeft voor een debat wanneer deelnemers dit zien als een oorlog. In een oorlog is de ander een ‘vijand’. Het gaat erom hem of haar ‘uit te schakelen’ of te ‘vernietigen’. Daarbij zijn in principe alle middelen geoorloofd. We gaan door totdat de ander dood is, het opgeeft of zich overgeeft. Het is niet in het belang van een oorlog om het standpunt van de ander correct weer te geven. Het is ook niet in het belang van de strijd om toe te geven dat er misschien wel iets in het standpunt van de ander kan zitten. Zelfs als we dat diep vanbinnen denken, dan nog is het zaak om daarvan niets te laten merken. Immers, elk teken van zwakte kan worden uitgebuit door de tegenstander.

Kortom, de integriteit van een debat lijdt zwaar onder de beeldvorming dat het een oorlog zou zijn. Ik zou daarvan heel wat voorbeelden kunnen geven uit de discussie die zich ontwikkelde naar aanleiding van het artikel van Rutten en De Ridder. Wie een indruk wil, kan bijvoorbeeld eens kijken op het blog van Maarten Keulemans (hier en hier).  Daar deed hij eerst een poging om de feiten van het artikel van Rutten en De Ridder te checken en vervolgens deed hij een aanval op de wetenschappelijke integriteit van (vooral) Rutten. Onder andere ikzelf heb gereageerd, maar het leidde helaas tot niet veel. Ik vrees dat vijandbeelden daarbij een rol spelen.

Gedragsregels

Maar hier wil ik niet met de vinger wijzen naar atheïstische deelnemers aan het debat. Het is beter om de hand in eigen boezem te steken. In hoeverre geven gelovige deelnemers aan het debat aanleiding voor het agressief vertoon van schrijvers als Boudry? In het algemeen doen mensen er, denk ik, goed aan de volgende drie gedragsregels in de gaten te houden bij dit soort debatten:

1. Weet waarover je het hebt. Doe je uiterste best de argumentatie van de ander zo goed mogelijk te doorgronden en op zijn sterkst weer te geven. Vraag de ander of die zich begrepen voelt door de manier waarop je zijn of haar argumenten weergeeft. Pas als dat het geval is, kun je proberen daar iets tegenin te brengen. In ons boek God bewijzen hebben Rik Peels en ik bijvoorbeeld al onze teksten voorgelegd aan een reeks gelovige en niet-gelovige wetenschappers, filosofen en theologen, met de uitdrukkelijke vraag of wij de beste atheïstische argumenten gebruiken en of wij die eerlijk bespreken. Het zou fantastisch zijn als dit vaker gedaan werd, zowel door gelovige als door ongelovige deelnemers aan het debat. Dan krijg je fair play, in plaats van een verbeten oorlog.

2. Ga uit van de integriteit van de ander, tenzij het tegendeel heel duidelijk is gebleken. Niet iedereen communiceert even handig, zeker niet op het internet. Bovendien hebben mensen bij dit onderwerp vaak grote belangen, of ze nu gelovig zijn of niet. Het is heel gemakkelijk om te denken dat de ander iets ontwijkt, bewust iets niet begrijpt, enzovoort. Maar mensen zijn mensen. Om Jezus te citeren: probeer zoveel mogelijk de tweede mijl met iemand te gaan. Anderzijds hoeft niemand naïef te zijn. Als het werkelijk duidelijk is geworden dat de ander niet integer in het debat staat, dan is het beter om de stekker eruit te trekken. Waarom zou je de ander koste wat kost in zijn hemd willen zetten? Het gaat om een kwetsbaar onderwerp, waarin mensen vaak veel geïnvesteerd hebben. Niet iedereen is bereid of in staat daarover een rustig, eerlijk en afgewogen debat te voeren. Het zij zo; er is meer in het leven dan debatten voeren over God.

3. Kies een toon die past bij dit debat. Prima als een debat scherp wordt gevoerd. Het is een spel, waarbij punten mogen worden gescoord (mits de ander niet vernederd of vernietigd wordt). Maar soms klinkt het alsof gelovigen zich niet kunnen voorstellen dat voor veel mensen de wereld er erg ‘atheïstisch’ uitziet. Anderzijds lijken sommige ongelovigen zich werkelijk niet te kunnen verplaatsen in een gelovig medemens. Begrijpelijk dat dit aan beide zijden irritatie oproept. Een toon die ruimte laat voor integere andere opvattingen past, denk ik, beter bij het debat over Godsgeloof. Het is een zoekend, tastend debat, waarin grote zekerheden (van beide kanten) zich moeilijk inpassen. We hebben het over zaken die we nauwelijks of helemaal niet begrijpen. En als God bestaat, dan lijkt zo’n debat ook al snel op roddelen: praten over iemand zonder met hem te praten.

Andere toon

Zulk inlevingsvermogen naar beide kanten past ook bij theologische intuïties over de verborgenheid van God en bij atheïstische intuïties over de mens als irrationele zoeker naar zin. Uiteindelijk is een debat over godsgeloof een debat tussen medemensen, die allen ernaar verlangen erkend, serieus genomen en begrepen te worden. Laten we elkaar dat gunnen. Misschien is de start van een nieuw jaar een goed moment om te beginnen met een andere toon van het debat. Als zoveel mogelijk mensen daaraan willen bijdragen, kan het zowaar nog lukken ook. In elk geval neem ik het mij voor. Want het is geen oorlog in Nederland.


[1] Ik sprak over deze aanpak mijn verbazing uit en deed een poging dit te analyseren: hier. Daarop reageerden Boudry en ikzelf allebei nog eens hier en hier.

Stefan Paas