Geschreven door Leon de Bruin / 

18 april 2012 / 

Onttovering

De Westerse wereld lijkt zich langzaam te ontworstelen aan de invloed van geheimzinnige krachten, boze geesten en stiekeme demonen. De moderne wetenschap, die ervan uitgaat dat de wereld rationeel te verklaren valt, levert een belangrijke bijdrage aan dit proces van ‘onttovering’, zoals Max Weber het heeft genoemd. Ook religieuze ervaringen worden steeds vaker van een wetenschappelijke verklaring voorzien. Sommige van deze verklaringen zijn nog hoogst speculatief, zo betoogt Leon de Bruin. Een fenomeen als ‘tafeldraaien’ lijkt echter in de negentiende eeuw al succesvol te zijn ‘onttoverd’.

 

Met de opkomst van het wetenschappelijke wereldbeeld komen religieuze mysteries, zoals dat van de schepping, de onsterfelijkheid van de ziel, en de wederopstanding, steeds meer onder druk te staan. Dit gaat hand in hand met een toenemende medicalisatie van het religieuze denken en de religeuze ervaring. Recentelijk beweerde Dick Swaab bijvoorbeeld nog dat een belangrijk deel van de stichters van grote religieuze bewegingen, zoals de profeet Mohammed, en religieuze leiders, waaronder de apostel Paulus en Jeanne d’Arc, last hadden van epileptische aanvallen.

Medisch materialisme

Dergelijke uitspraken zijn niet nieuw. William James beschrijft in ‘Vormen van religieuze ervaring’ (1902) bijvoorbeeld al hoe de Quakers, een religieuze beweging die ontstond in het Engeland van de zeventiende eeuw, door de wetenschap als ongeloofwaardig wordt bestempeld omdat de oprichter George Fox aan schizofrenie zou hebben geleden.

James zelf moet niets hebben van dit ‘medisch materialisme’. Hij benadrukt dat verschillende vormen van religieuze ervaring niet zomaar gereduceerd kunnen worden tot een enkele medische aandoening.

Een overactief opsporingsprogramma?

Hedendaagse theorieën hebben helaas niet altijd aandacht voor de verscheidenheid van religieuze ervaringen. Om een voorbeeld te geven: volgens één van deze theorieën zijn mensen uitgerust met een zogenaamd ‘overactief opsporingsprogramma’. Dit programma signaleert de aanwezigheid van andere levensvormen in de nabije omgeving. Omdat het op ‘overactief’ staat ingesteld, neemt het programma vaak ten onrechte aan dat er inderdaad een andere levensvorm aanwezig is. Het idee is dat dit vanuit evolutionair oogpunt voordeliger is dan een ‘onderactief’ programma, dat misschien vaker terecht signaleert dat er niets aan de hand is, maar er heel helemaal naast kan zitten – met een fatale afloop als gevolg. Een flauwe rimpeling in het water kan het gevolg zijn van een windvlaag, maar wie durft met zekerheid te zeggen dat er geen gevaarlijke alligator onder het oppervlakte schuilgaat? Dit voortdurende besef dat we niet alleen zijn zou dan uiteindelijk tot de aanname leiden dat er bovennatuurlijke  wezens bestaan. 

Hoewel deze theorie tot de verbeelding spreekt, is zij vrij beperkt als verklaring van religieuze ervaring. Een belangrijke aanname van de theorie is bijvoorbeeld dat het opsporingsprogramma is ingesteld op ‘onzekere’ situaties, waarin we niet met zekerheid kunnen bepalen of er iemand in onze nabije omgeving aanwezig is. Maar voor veel mensen is God juist helemaal niet aan een bepaalde verschijningsvorm gebonden. We kunnen religieuze ervaringen hebben zonder dat God hiervoor (in welke vorm dan ook) fysiek aanwezig dient te zijn. Een ander probleem is dat deze theorie gemakkelijk bedacht maar moeilijk getoetst kan worden (zie mijn vorige column).

Tafeldraaien

Er zijn echter ook theorieën die zich nadrukkelijk beperken tot een bepaalde vorm van religieuze ervaring, en daarnaast empirisch getoetst kunnen worden. Een interessant voorbeeld is het fenomeen ‘tafeldraaien’. In zijn boek ‘De illusie van de bewuste wil’ bespreekt Daniel Wegner het uitzonderlijke geval van dominee N.S. Godfrey. De dominee, zijn vrouw en een goede vriend legden op een Juniavond in 1852 hun handen op een kleine mahoniehouten tafel en ontdekten dat deze na drie kwartier begon te bewegen. In de aanwezigheid van twee dienstmeiden en de lokale schoolmeester begon het groepje vervolgens te experimenteren. Ze stelden vragen aan de bewegende tafel, en kregen antwoord van een tafelpoot die op de vloer klopte. Het duurde niet lang voordat de deelnemers ervan overtuigd waren dat de tafel bezeten was door de duivel, die het ding heen en weer liet bewegen.

De controverse die ontstond naar aanleiding van deze gebeurtenis trok de aandacht van de bekende chemicus en natuurkundige Michael Faraday, die besloot onderzoek te doen naar de oorzaak van de bewegende tafel. Hij plaatste kracht-meetinstrumenten tussen de handen van de deelnemers en de tafel, en kwam tot de ontdekking dat de deelnemers zelf verantwoordelijk waren voor het duivelse gekronkel van de tafel. Dit kan men vrij gemakkelijk aantonen door een stoffige tafel te nemen en te kijken naar de richting van de strepen die de (handen van de) deelnemers achterlaten op de tafel. Deze strepen lopen namelijk onder hun vingers vandaan in een richting die tegenovergesteld is aan de beweging van de tafel (de vingers verschuiven een beetje doordat de deelnemers tegen de tafel duwen), en niet in de richting van de beweging zelf (wat men zou verwachten als de tafel zelf beweegt en de vingers van de deelnemers worden meegetrokken). Dominee Godfrey was het overigens helemaal niet eens met deze uitleg, en bleef volhouden dat zij niet verantwoordelijk waren geweest voor de bewegingen van de tafel.

Wat denkt u van deze verklaring van tafeldraaien? Is hier sprake van een geslaagde onttovering? En is een dergelijke onttovering uiteindelijk ook denkbaar als het gaat om andere vormen van religieuze ervaring?

Leon de Bruin