
In een recente bijdrage op Patheos lezen we over twee computerwetenschappers die het ‘wiskundig bewijs’ voor het bestaan van God van de logicus Kurt Gödel succesvol zouden hebben gecontroleerd door gebruik te maken van zeer geavanceerde computerprogrammatuur. Het gaat om de informatici C. Benzmüller van de Vrije Universiteit Berlijn en B.W. Paleo van de Technische Universiteit Wenen.
In 2013 hebben zij inderdaad met behulp van gespecialiseerde software laten zien dat Gödels conclusie dat God bestaat onverbiddelijk volgt uit de door hem gehanteerde aannamen of premissen. Wat ze dus hebben aangetoond is dat Gödels conclusie waar is indien zijn aannamen of startpunten waar zijn. Betekent dit nu ook dat we een Godsbewijs hebben en dus zeker weten dat God bestaat?
Metafysische premissen
Niets is minder waar. Beide informatici hebben alléén laten zien dat Gödels afleiding van de conclusie uit zijn premissen logisch geldig is. Ze hebben dus met hun speciale software slechts aangetoond dat Gödels conclusie netjes kan worden afgeleid uit zijn premissen. Gödels afleiding is logisch correct. Dit is ook niet zo verwonderlijk wanneer we ons realiseren dat Gödel na Aristoteles de grootste logicus is.
Wie dus de premissen van Gödels afleiding accepteert, heeft geen keus en zal dan ook zijn conclusie dat God bestaat moeten accepteren. Maar dienen wij deze premissen ook te aanvaarden? Hoe zeker zijn we eigenlijk van de waarheid ervan? Welnu, daar doen Benzmüller en Paleo géén uitspraak over. Die premissen zijn namelijk niet van logische of wiskundige aard. Ze kunnen niet door een computer gecontroleerd worden. Het gaat om metafysische premissen over de fundamentele structuur van de werkelijkheid, zoals dat er ‘positieve eigenschappen’ bestaan die zich op een bepaalde manier tot elkaar verhouden. Over de waarheid ervan kan een computer ons niets vertellen. Zolang echter niet met zekerheid is vastgesteld dat ze waar zijn, is van een Godsbewijs uiteraard helemaal geen sprake.
Dit alles is geen probleem indien Gödels premissen volstrekt zelfevident zijn. In dat geval kunnen we niet anders dan ze aanvaarden en hebben we inderdaad een bewijs voor het bestaan van God. Het probleem is echter dat Gödels premissen zeker niet zelfevident zijn. In de filosofie bestaat er onder metafysici veel discussie over. Zo is niet helemaal duidelijk wat nu precies in Gödels premissen onder een ‘positieve eigenschap’ verstaan moet worden. De premissen zijn dan ook hoogstens plausibel en maken daarom de conclusie dat God bestaat ook hoogstens plausibel. Of bescheidener: ze verhogen slechts de plausibiliteit van het bestaan van God. Van een bewijs is dan ook helemaal geen sprake.
Welke God?
Bovendien dienen we direct de vraag te stellen om welke God het hier gaat. Gaat het om de God van het christendom of om de God van een van de andere monotheïstische tradities? De conclusie van Gödels argument luidt meer precies dat er een wezen bestaat dat alle positieve eigenschappen bezit. Dit komt neer op het bestaan van een noodzakelijk bestaand perfect wezen dat de grond is van de wereld. Een dergelijk wezen mag natuurlijk met recht God genoemd worden. Maar om vervolgens ook nog te beargumenteren dat deze God in feite de God is waarvan het christendom als sinds eeuwen getuigt is uiteraard aanvullende argumentatie nodig. Gödels afleiding helpt ons hier echt niet verder.
Redenen om te geloven
Dat Gödels Godsargument geen bewijs is, hoeft ons overigens zeker niet te verbazen. Het bestaan van God kan namelijk niet bewezen worden. Wat we kunnen doen is het geven van argumenten voor het bestaan van God. Deze argumenten laten zien dat het alleszins redelijk is om te denken dat God bestaat. Ze maken het bestaan van God plausibel. Sterker nog, al deze argumenten samen laten zien dat theïsme de redelijkste positie is. Maar absolute onfeilbare zekerheid? Een Godsbewijs? Nee, dat kunnen dergelijke argumenten niet geven. En dat is maar goed ook. Godsargumenten geven ons goede redenen om te geloven, maar het blijven wel goede redenen om te geloven. Het gaat niet om bewijzen, maar om het inzichtelijk maken van de redelijkheid van geloof in God. Of, zoals Anselmus van Canterbury het heel treffend uitdrukt: fides quaerens intellectum. Geloof op zoek naar inzicht.
Ontologische argumenten
Gödels Godsargument valt in een bredere traditie van ontologische argumenten voor het bestaan van God. Ontologische argumenten beginnen vanuit ons zuivere denken en doen geen enkel beroep op zintuiglijke ervaringen. Het startpunt is een bepaalde definitie van God, zoals bij Anselmus dat God ‘datgene is waarboven niets groter gedacht kan worden’ of dat God een ‘maximaal perfect wezen’ is. Vanuit die definitie wordt vervolgens door het volgen van strikt logische redeneerstappen aangetoond dat God bestaat. Het allereerste ontologisch argument is dat van Anselmus. Dit argument is echter alléén overtuigend in een neoplatoonse context. Gödels argument vereist geen neoplatonisme. Het is dan ook een ander soort ontologisch argument dan dat van Anselmus. De laatste jaren is Gödels argument sterk verbeterd door Alexander Pruss. Het is mede dankzij hem veel krachtiger geworden.
Gödels argument vertrekt zoals gezegd vanuit metafysische premissen over de algemene structuur van de werkelijkheid. Vervolgens maakt het gebruik van modale logica (de logica over het mogelijke en noodzakelijke) om daaruit de conclusie dat God bestaat af te leiden. Het is dus géén wiskundige afleiding. Natuurlijk niet. Geen enkele verzameling wiskundige premissen leidt tot de conclusie dat God bestaat. Men zou hoogstens kunnen betogen dat het feit dat de kosmos perfect wiskundig beschreven kan worden zó enorm opvallend is dat het om een redelijke verklaring vraagt en dat de verklaring dat de kosmos is voortgebracht door een redelijke almachtige schepper die wilde dat wij de wereld rationeel zouden kunnen doorgronden de allerbeste verklaring is. Maar ook dit is geen bewijs.
Slotsom
Nu zijn er naast de ontologische argumenten ook andere argumenten voor het bestaan van God die gebruik maken van modale logica, zoals het modaal-epistemisch Godsargument.1 Al deze Godsargumenten maken gezamenlijk het bestaan van God heel erg waarschijnlijk, zeker wanneer we aan al deze argumenten ook nog de vele kosmologische, teleologische, morele en esthetische argumenten voor het bestaan van God toevoegen. Kortom, we hebben in onze tijd een buitengewoon sterke cumulatieve casus voor het bestaan van God. Maar onfeilbare zekerheid? Een Godsbewijs? Nee, dat natuurlijk niet. Bewijzen doen we in de wiskunde en niet in de filosofie.
1 http://gjerutten.nl/ModaalEpistemischArgument_ERutten.pdf
Dit artikel verscheen eerder in het Engels op ChristianToday.com
Emanuel Rutten
Dr.ir. Emanuel Rutten is filosoof en verbonden aan de afdeling Wijsbegeerte van de Faculteit der Geesteswetenschappen van de Vrije Universiteit in Amsterdam. Zijn onderzoeks- en onderwijsterrein omvat de relatie tussen geloof en wetenschap, de evaluatie van de rationaliteit van seculiere en religieuze wereldbeelden, kennisleer en metafysica, logica en retorica, en esthetiek.