Miller, Darwin en de consument. Sex, status en het brein (2009)

De Westerse wereld is een consumptiemaatschappij. We shoppen tot we er bij neervallen, en vullen onze – veelal te grote – huizen met dingen die we niet echt nodig hebben. Waarom eigenlijk, vraag evolutionair psycholoog Geoffrey Miller zich af. Het antwoord vindt hij bij Darwin.
Voor Miller is evolutie ook in de psychologie alles overheersend. Miller schreef eerder het boek ‘De parende geest’, waarin hij betoogt dat onze hersenen zo groot geworden zijn door ‘seksuele selectie’. Dit concept werkte Darwin uit naar aanleiding van de pauwenstaart. Die biedt geen enkel voordeel als het om overleven gaat, integendeel juist. Maar, aldus Darwin, de grote staart trekt vrouwtjes aan. De dieren met de mooiste staarten krijgen de meeste vrouwtjes en geven hun eigenschappen – inclusief de staart – het vaakst door aan de volgende generatie.
De moderne biologie heeft daar nog een dimensie aan toegevoegd: het hebben van zo’n overbodig ornament laat zien, dat het goed zit met de gezondheid. Een pauw die een slecht afweersysteem heeft, bijvoorbeeld, zal al zijn energie nodig hebben om infecties en parasieten te bestrijden en zal geen mooie staartveren maken. Zo is de pauwenstaart – net als soortgelijke ornamenten bij andere diersoorten – een teken van goede genen.
In zijn eerste boek stelde Miller de menselijke hersenen gelijk aan de pauwenstaart. Daar voegt hij in dit boek een nieuw, even excentriek idee aan toe: met onze auto, ons huis, maar ook het universiteitsdiploma proberen we aan potentiële partners te laten zien, welke karaktereigenschappen we bezitten. Die eigenschappen zijn door psychologen gerangschikt in de ‘Grote Vijf’: openheid, zorgvuldigheid, extraversie, vriendelijkheid en emotionele stabiliteit. Samen met intelligentie (het IQ) geven iemands scores op deze vijf persoonlijkheidsdimensies een goed inzicht in wie hij of zij is. Bovendien blijven de scores door het leven heen ongeveer gelijk. Vandaar dat het goed is te weten, of je toekomstige partner zorgzaam is (hoge score op zorgvuldigheid en vriendelijkheid) of creatief (hoge score op openheid).
Ruim vierhonderd pagina’s lang probeert Miller aan te tonen dat het leven een grote voortplantingsmarkt is. Zien, gezien worden, verleiden, verleid worden en vooral: voortplanten. En je bent wat je consumeert.
Psychologische experimenten moeten bewijzen dat goederen de partnerkeuze beïnvloeden. Proefpersonen werden eerst in een ‘romantische’ stemming gebracht door een opstel te schrijven over een eerste afspraakje, of in een ‘neutrale stemming’ door een opstel over het weer. Daarna moesten ze vragen beantwoorden, bijvoorbeeld wat ze met een grote geldprijs zouden doen, of hoeveel tijd ze in vrijwilligerswerk wilden steken. Mannen in de ‘romantische stemming’ wilden meer geld uitgeven en vrouwen in deze groep zeiden meer vrijwilligerswerk te zullen doen, dan hun seksegenoten in de neutrale groep. Conclusie: in een romantische stemming vertoont de man pronkgedrag om zijn succes uit te venten, vrouwen laten juist hun zorgzame kant zien. Maar dit soort kunstmatige situaties laat zich maar moeilijk vertalen naar de echte wereld, waar tal van andere factoren meespelen.
Een andere bewijsvoering is, dat Miller van een groot aantal goederen een ‘prijs per pond’ uitrekent. Appels kosten 1,6 dollar per pond, een bh 240 dollar en diamant 15 miljoen dollar per pond. Het duurste is een menselijke eicel van een donor, die op 4,5 biljoen dollar per pond komt. Niet vreemd, aldus Miller want: “Ze bevat de kostbaarste inhoud die mannen begeren: hoogwaardige genen van een intelligente, aantrekkelijke vrouw.” Het is een bizarre manier om tegen consumptie aan te kijken, die meer verhult dan ze verduidelijkt. De prijs per pond houdt bijvoorbeeld geen rekening met de gebruiksduur. Of met de vraag waarom iemand iets koopt. Een grote, dure auto is bij Miller een statussymbool. Maar met vijf kinderen is een grote auto voor mij een noodzaak. Zo blijkt ieder stukje bewijs dat Miller aanvoert, nieuwe vragen op te roepen.
Het belangrijkste probleem met dit boek is echter, dat Miller álles denkt te kunnen verklaren. Wat je ook consumeert, het is een signaal om de juiste partner te lokken. Dit is een essentieel verschil met de pauwenstaart. Die staat voor een goede gezondheid, dus voor goede genen. Dat pauwhennetjes aantoonbaar voor een mooie staart vallen, kan het ontstaan ervan verklaren. Maar bij mensen gaat het niet om één eigenschap, maar om een hele serie vaak tegengestelde eigenschappen. Alsof er pauwen rondlopen met grote staarten, kleine staarten, of juist geen staart maar een kleurrijke kam op de kop. Wanneer zoveel tegenstrijdige voorkeuren door elkaar lopen is het moeilijk voor te stellen dat natuurlijke selectie ze allemaal laat bestaan.
Helemaal merkwaardig is het einde van het boek, waar Miller er voor pleit om gemeenschappen van gelijkgezinden te stichten. Wanneer mensen met een vergelijkbare ‘Grote Vijf’ score gewoon bij elkaar gaan wonen, hoeven ze die eigenschappen niet meer via hun consumptiegedrag te adverteren. Dat is volgens Miller de oplossing om de doorgeslagen consumptiedrift van de Westerse wereld tot staan te brengen. Het is even absurd als onhaalbaar. Als psycholoog zou Miller het resultaat van zo’n maatschappelijke scheiding moeten kunnen voorspellen: minder concurrentie binnen de eenvormige groep, maar veel meer concurrentie tussen verschillende groepen. Dat resulteert op z’n best in concurrentie, op z’n slechtst in burgeroorlog.
Het betoog van Miller is bij oppervlakkige lezing misschien prikkelend, wie wat langer over de materie nadenkt, moet concluderen dat de onderbouwing flinterdun is. Het is een schoolvoorbeeld van het oprekken van de evolutietheorie tot voorbij het breekpunt.
Recensie van Geoffrey Miller, Darwin en de consument. Sex, status en het brein (Amsterdam 2009) 464 blz, €29,95
Eerder verschenen in het Nederlands Dagblad