Geschreven door Jart Voortman / 

31 maart 2017 / 

Mijn neurologische zelf

Wie zijn wij als mens? Theologen (ik ben er zelf ook een) kunnen daar soms welbespraakt antwoord op geven. Wij mensen zijn geschapen als beeld van God. We hebben een bijzondere plaats in de schepping. En we kunnen kiezen tussen goed en kwaad. De eerste hoofdstukken van de Bijbel spreken ervan. God heeft ons verantwoordelijkheid gegeven over de schepping en voor elkaar. Wij mensen zijn morele wezens. Aan het einde van ons leven of bij het einde der tijden zullen wij verantwoording moeten afleggen van wat we met ons leven gedaan hebben. Het christelijk geloof vertelt ons een vrij compleet verhaal. We hebben een oorsprong. We hebben een bestemming. En we zijn moreel verantwoordelijk voor ons leven.

De eerste kanttekening die wij kunnen maken bij deze fraaie voorstelling van zaken is dat onze identiteit, ons innerlijke morele kompas en het geheel van onze ambities en onze verborgen frustraties, behoorlijk kan veranderen in de loop van ons leven. Ik ben nu 63 jaar. Ben ik dezelfde als de jongen van 10 jaar die aan zijn moeder vroeg: ‘Mama, mag ik de kaarsjes van de kerstboom uitblazen?’ Het merkwaardig antwoord moet zijn: ja en nee. Ja, ik zit in hetzelfde lichaam. Nee, ik heb totaal andere interesses. Ik ben gevormd door alles wat ik heb meegemaakt. Ik ben minder onschuldig, enzovoorts.

 

Wie zijn wij als mens?

Als je wilt weten hoe belangrijk de staat van je hersenen is voor je identiteit, moet je iets over hersenschade weten.
Bert Keizer vertelt in zijn boek Onverklaarbaar bewoond over een ontwikkelde vrouw die net bijgekomen was van een hersenoperatie (240,241). Toen de familie op bezoek kwam, maakte ze geen contact. Ze keek geboeid hoe de druppels uit het infuus kwamen. Op een gegeven ogenblik kwam ze overeind. Als een kleuter begon ze chocolaatjes op te stapelen en daarna op een rij te leggen. Totdat het een smeerboel werd uiteraard.
Vertwijfeld concludeert Keizer dat neurochirurgie de waardigheid van ons geestelijke leven onderuit haalt. ‘Is het niet mensonterend te zien hoe iemands poëzie-appreciatie, de liefde voor zijn hond, zijn vermogen tot nadenken, voelen en beminnen… met één sneetje in zijn brein kan worden weggedaan, terwijl hij voortleeft. Ik wou graag zien dat de ziel lenig wegsprong voor het mes, maar in feite blijkt de ziel wegsnijdbaar, desnoods in plakjes’ (256-257).

Victor Lamme (De vrije wil bestaat niet, hoofdstuk 4) vertelt over Rosemary Kennedy, de zus van John F. Kennedy. De familie heeft haar verhaal lange tijd buiten de publiciteit weten te houden. Vader Joe was bang dat zijn dwarse dochter in haar jonge jaren de familie in een schandaal zal storten. Terwijl hij juist zulke grote plannen heeft voor zijn zonen. Als een plaatsing in een internaat van een klooster haar niet weerhoud om ’s nachts het avontuur op te zoeken, neemt Joe haar mee naar de neuroloog Walter Freeman. Die belooft dat het doorknippen van een bundel neuronen bij de frontale hersenkwab haar persoonlijkheid ten goede kan veranderen. De operatie pakt verkeerd uit. Rosemary Kennedy wordt volledig apathisch en bij vlagen agressief. De rest van haar leven verblijft ze in een instelling.
Opnieuw dezelfde vraag: hoe kan het doorknippen van een bundeltje neuronen iemands persoonlijkheid volledig om zeep helpen?

 

Een derde voorbeeld

Retrograde amnesie houdt in dat iemand na hersenschade zich niets meer herinnert van het leven dat hij geleid heeft. Stel je voor. Iemand krijgt een ongeluk en daarna moet je tegen hem uitleggen: dit is je vrouw en dat zijn je kinderen. Wie ben je als persoon als alles van je levensgeschiedenis uitgewist is en niet meer terugkomt? Dit roept enorme vragen op.

 

Nogmaals

In de theologie kunnen we mooie verhalen hebben over goed en kwaad. Over onze morele verantwoordelijkheid tegenover God en onze medemens. Maar wat blijft daarvan over als hersenschade dit alles onderuithaalt?
Met mijn neurologische zelf heb ik dus een probleem.
Wat blijft er over van mijn zelf als de bedrading boven het laat afweten? Ben ik nog Jart Voortman als ik over een aantal jaren opgenomen ben in een verpleegtehuis en mijn tong uit mijn mond bungelt terwijl de televisie onrustige videoclips het verblijf in slingert?
En waar is God in dit alles?
Och arme, je zult in deze tijd maar theoloog zijn!
Is er iemand die mij kan helpen?

Jart Voortman