
In de wetenschap staat de waarneming voorop. Vooronderstellingen van wijsgerige of godsdienstige aard die niet door waarneming kunnen worden getoetst en die buiten de discussie moeten blijven worden in de wetenschap niet aanvaard. Dat heeft geleid tot een methode die zijn vruchtbaarheid heeft bewezen.
Gebleken is inmiddels dat materie overal ter wereld universele bouwstenen heeft, die aan universele wetten voldoen. Deze universaliteit van wetten en bouwstenen is niet een vooronderstelling, maar een resultaat van de wetenschap. Steeds opnieuw blijkt ook in nieuwe omstandigheden dat de natuur verloopt volgens wetmatigheden die we kunnen begrijpen en die overal gelden, op aarde maar ook in de kosmos. De wetten zijn overal en altijd hetzelfde, ook in levende systemen. Wat verschilt zijn de omstandigheden. Verscheidenheid in de natuur en de kosmos is het gevolg van verschillende omstandigheden, terwijl de wetten vast zijn.
God maakt geen deel uit van onze waarneembare wereld. De vraag naar zijn bestaan kan dan ook niet met natuurwetenschappelijke methoden worden beantwoord. Als gevolg van de wetenschappelijke voortgang zijn de domeinen van wetenschap en geloof gescheiden geraakt. Opmerkelijk is dat de afgelopen jaren deze scheiding opnieuw ter discussie wordt gesteld. Dat maakt opnieuw de vraag actueel of we kunnen weten of God bestaat. In dit essay gaat prof. Nienhuis in op deze vraag naar het karakter van natuurwetenschappelijke kennis van de werkelijkheid en het bestaan van God.