Geschreven door Ide Zinkstok /
13 september 2023 /
Klaas Bom, Een andere moderniteit. Blaise Pascal over voelen, denken en liefhebben (2023)

Dit jaar is het 400 jaar geleden dat Blaise Pascal werd geboren (1623-1662). De naam van Pascal is tegenwoordig vooral bekend vanuit de wis- en natuurkunde. Hij paste met zijn wetenschappelijk werk in de 16e en 17e eeuw. In die tijd werd de wereld letterlijk op zijn kop gezet door de ontdekking van Galilei, dat niet de zon om de aarde draaide maar juist andersom. Newton ontdekte de wet van de zwaartekracht. Vanwege deze en andere ontdekkingen begint hier de moderne tijd.
Klaas Bom, theoloog en filosoof, heeft een boek geschreven waarin hij laat zien dat onze kijk op de moderniteit wordt bepaald door de filosofen van de Verlichting die de rede, het verstand, als basis zien voor het onderzoek van de natuur, die geregeerd wordt door wetten die wij met ons verstand kunnen ontdekken. Men geloofde in de rede als hoogste kenmerk van de mens. Zoals gezegd past Pascal in deze moderne tijd, hij vond experimenteel onderzoek heel belangrijk. Hij ontdekte de naar hem genoemde wet dat in een gesloten ruimte de druk naar alle kanten gelijk is. Hij bewees daarmee tegelijk dat het luchtledige bestaat. Die leegte was een groot strijdpunt in de wetenschap. Descartes ontkende die vanwege zijn visie op de ruimte als uitgebreidheid waarbij geen leegte paste. Pascal was bovendien een groot wiskundige. Hij vond de pascaline, de eerste rekenmachine uit. Hij zag de ratio dus wel als belangrijk maar in zijn filosofische werk laat hij de beperktheid daarvan zien. In zijn geschriften toont hij zich een groot stilist van literaire kwaliteit. Je zou hem een homo universale kunnen noemen. In zijn hoofdwerk, de Pensées, schrijft hij met name over de mens en de verschillende soorten kennis maar ook over het geloof. Het is een aanzet tot een apologie van het christelijk geloof en bestaat uit talloze genummerde overwegingen over de wetenschap, over zintuigen, rede en geloof.
Het interessante van Pascal is, en dat laat Bom ook goed zien, dat hij een echte wetenschapper is, experimenteel onderzoeker en rationeel denker. Hij gaat daarbij uit van falsificatie, een theorie is geldig totdat er tegenbewijs wordt gevonden. Maar tegelijk wijkt hij in zijn mensvisie en levensbeschouwing af van het rationele Verlichtingsdenken omdat hij het hart ziet als centrum van de mens waarin de liefde en de wil centraal staan. Daarbij is het geloof in God van belang omdat Hij de bron van liefde is. Vanuit het hart krijgen het verstand met het denken en het lichaam met de zintuiglijke ervaring hun eigen plaats. Toch blijft Pascal voortdurend twijfelen aan de zekerheid van zijn eigen geloof. In het Memoriaal, waarin hij een diepe Godservaring beschrijft laat, hij tegelijk angst en twijfel zien net als in fragment 201 [1] (‘De eindeloze stilte van deze ruimten vervult me met angst’). Bom laat die kant van Pascal nauwelijks zien. Ook krijg je het idee door het lezen van dit boek dat Pascal een samenhangende, uitgewerkte levensbeschouwing heeft. In de Pensées geeft hij echter vaak spontane invallen, soms kort, soms meer uitgewerkt, waarbij je moet zoeken naar de samenhang. Maar daarin helpt dit boek wel.
De visie van Pascal kan je helpen in je eigen denken over de verhouding tussen wetenschap en geloof. Bovendien daagt het boek van Bom je uit je in de Pensées te verdiepen wat je kan verrijken door de talloze levensbeschouwelijke gedachten. In deze uitvoerige bespreking wil ik min of meer de gang van het boek volgen omdat het een goede inleiding geeft in het denken van Pascal. Ook het blad Sophie (13e jaargang, nr.3) geeft in een aantal artikelen uitgebreid aandacht aan Pascal.
Pascal als Jansenist
Pascal was overtuigd katholiek, een aanhanger van Jansonius. Deze Leuvense hoogleraar in de theologie leerde, in navolging van Augustinus, dat het leven met God begint bij Gods uitverkiezing en de genade die de mensen van God ontvangen om het goede te doen. Met die opvatting vertoonde hij overeenkomst met het calvinistische denken. Daardoor kwam hij in strijd met de Jezuïeten die leerden dat God mensen uitkiest voor het eeuwige leven omdat Hij vooraf de goede daden kent, die zij zullen doen. Pascal en zijn zus waren betrokken bij het jansenistische klooster Port-Royale dat zorgde voor sociaal werk en scholing aan kinderen.
Pascals kennisleer
Pascal onderscheidt 3 soorten kennis: zintuigelijke kennis, kennis van het verstand en kennis van het hart. Alle drie hebben ze een eigen vorm van zekerheid, die niet tot de andere soorten te herleiden is.
1. Zintuiglijke kennis
Pascal is hartstochtelijk voorstander van natuurkundig onderzoek, zoals naar het luchtledige. Proeven moeten getoetst worden op de houdbaarheid van de hypothese niet alleen door positieve herhaling maar ook door afwijzing op grond van tegengestelde uitkomsten (falsificatie). Het gaat om zintuiglijke bewijsvoering van ‘mogelijk bestaan’. Volgens Descartes betekent een definitie werkelijk bestaan van het gedefinieerde, ‘mogelijk bestaan‘ kan dus niet. Omdat de ruimte boven een vloeistofkolom verandert, moet er sprake zijn van uitgebreidheid en dus niet van leegte. Pascal is op zoek naar een verklaring en duiding van de feiten, door die in een bepaalde ordening te plaatsen, dat ook in de sociale werkelijkheid toepasbaar is. Fragment 90 biedt zo’n presentatie van onderzoeksgegevens. Van onderen zie je slechts losse gegevens, pas vanaf een hoger niveau zie je samenhang. Bijvoorbeeld met alleen punten en lijnen zie je nog niet vanzelf een vierkant. Bij een vierkant zie je lijnen die je weer in punten kunt onderverdelen. In fr. 90 zijn de halfontwikkelden de sceptici (o.a. Montaigne) en de ontwikkelden de dogmatici. De dogmatici (waaronder Descartes) menen dat het verstand de waarheid leert kennen, de sceptici twijfelen daaraan, maar beide groepen verhouden zich tot de ratio als hoogste kenmerk van de mens. Het gaat eigenlijk om perspectieven op de werkelijkheid die niet tot elkaar te herleiden zijn. De perspectieven tezamen geven een vollediger beeld van de werkelijkheid dan elk (tegengesteld) perspectief afzonderlijk. De betekenis van de zintuigen beperkt zich niet tot de empirische wetenschap. De lichamelijke dingen geven tegelijk een beeld van de geestelijke. God heeft de onzichtbare dingen in de zichtbare gerepresenteerd. De letterlijke en ‘mystieke’ uitleg horen bij elkaar. Het verstand gebruik je voor de natuurlijke dingen, het geloof voor de geestelijke. Zo ontstaat er een verband tussen zintuiglijke kennis en geloof
2. Kennis van het verstand
Voor het doordenken van de opzet en het resultaat van onderzoek is logica nodig. Pascal richt zich met zijn naamdefinities niet op de essentie van het onderzochte, zoals Aristoteles, maar op het bestaan ervan, het ‘mogelijk bestaan’. Je moet definiëren wat je onderzoekt. Over de activiteiten van het verstand of rede en de grenzen van haar kennis heeft Pascal veel geschreven in de Pensées. Er is zekere kennis van basisbegrippen, zoals tijd, ruimte, getallen, die iedereen begrijpt, waar het verstand niet aan te pas komt maar het hart (fragment 110). Het verstand moet dus ‘vernederd’ worden, een toontje lager zingen maar niet om onze zekerheid aan te vechten. Als het om zaken van analyse en bewijsvoering gaat, vindt hij het verstand zeker belangrijk en denkt hij net zo als Descartes. Maar Pascal ziet menselijke kennis als samenspel tussen, hart, verstand en zintuigen. Het verstand kan niet de zekerste kennis claimen, aldus Montaigne. Tegenover onzekere menselijke kennis plaatst hij de zekerheid van het geloof. Zowel Descartes als Montaigne zien het verstand als de belangrijkste kwaliteit van de mens. Descartes is deist, God regeert de kosmos uitsluitend door de natuurwetten. Montaigne is fideist, hij laat verstand en geloof los naast elkaar staan. Tegenover beiden laat Pascal zien dat er ook zekere kennis van de zintuigen is buiten het verstand om, je twijfelt er niet aan of je pijn hebt of geknepen wordt. Het verstand moet onderworpen worden maar wel goed gebruikt (fr. 167). ‘De mens is een riet maar wel een denkend riet’ (fr. 200).
3. Kennis van het hart
In het hart onderscheidt Pascal drie soorten kennis van de waarheid. Het verstand kan ze niet bewijzen terwijl ze toch de grootste zekerheid en helderheid geven. Zo onderscheidt hij zich van zijn rationalistische tegenstanders, De eerste kennis is die van de wiskunde en van evidente begrippen als ‘mens’ en ‘ruimte’. Het gaat hier om intuïtieve kennis van de waarheid die nauw verbonden is met zintuiglijke kennis. De tweede vorm van kennis van het hart is ervaringskennis dat we ‘niet dromen’. Fundamentele twijfel over dit soort kennis zoals pijn maakt het leven onleefbaar. De derde vorm van kennis is die van de godsdienst, het christelijk geloof, kennis die wordt gegeven door een God van liefde. Dit is de zekerste vorm van kennis. Deze kennis van het hart ontleent Pascal aan de Bijbel en Augustinus, die het hart als ‘innerlijk universum’ ziet, waar God door de liefde woont. Pascal geeft dit weer als de enorme liefdescapaciteit van de mens die bedoeld is om de liefde van God te ontvangen. ‘Gevoelen’ of ‘beweging van het hart’ is de kenmerkende uitdrukking van Pascal, maar het gaat ook om concrete gevoelens als angst of verdriet. Dit is de zekerste vorm van kennis. Hij brengt gevoelens in verband met de wil. De kennis van het hart wordt gevoeld, intuïtief, waarbij vertrouwen fundamenteel is. Zij is dus heel anders dan de kennis van het verstand.
De wil wordt door Pascal als fundamenteel voor het hart gezien. De wil kan het hart richten op de oneindige liefde van God maar door de zonde is ze vooral gericht op zichzelf. De vervulling met de liefde van God impliceert een nieuwe oriëntatie voor de kennis, die door koppeling aan de wil een ethische dimensie krijgt. De wil maakt verschillende kanten van het gekende zichtbaar, zodat de mens kan kiezen hoe hij zich daartoe wil verhouden. De wil kan een opvatting kiezen die hem bevalt. Zonder de wil is er geen kennis van de waarheid. De wil bepaalt ook of iemand overtuigd wil worden van een bepaalde waarheid. Ieder heeft vanuit eigen perspectief kijk op een deel van de waarheid. Alle perspectieven tezamen leiden tot een beter beeld van de waarheid.
De scepticus erkent de onmiddellijke en intuïtieve kennis van het hart niet, hij erkent alleen rationele bewijsvoering. Daarom vindt Pascal sceptici rationalist. Je kunt niet ontkennen dat je pijn ervaart als je een gloeiend voorwerp aanraakt. De kennis van het hart is zelfevident. Wel moet die kennis van het hart getoetst worden aan de praktijk van het dagelijks leven, zoals de wiskunde getoetst moet worden door het verstand.
Mensvisie en levensbeschouwing
Doordat zowel bij de dogmatisten als sceptici de rol van het verstand allesbepalend is, komen ze niet toe aan de kennis van de mens waar volgens Pascal het hart centraal staat en de wil. Hierin volgt hij Augustinus. De wil heeft twee functies: het verlangen en het vermogen keuzes te maken. Bij het verlangen gaat het om het vinden van het geluk, ‘het hoogste goed’.
Montaigne meent als scepticus dat je beter onbewogen kunt blijven over de vraag naar het hoogste goed omdat er zoveel verschillende benaderingen zijn. De dogmatisten denken dat het mogelijk is om met het verstand de menselijke natuur te kennen maar zij kunnen niet bewijzen wat die natuur is omdat ze niet uitgaan van verlangen.
Pascal gelooft in keuzevrijheid, wat blijkt uit zijn ‘gesprek’ met de agnost (fragment 418, de ‘weddenschap’) dat het rationeel voordelig is om in God te geloven maar dat de agnost die keus niet wil maken. Pascal houdt genade en wil bij elkaar. Het is God die in genade door liefde het hart van de mens raakt om te verlangen naar het hoogste goed en die daarom uit vrije wil voor God kiest. Het vermogen om God lief te hebben en vandaaruit ook zichzelf en de medeschepselen laat zien dat de mens tot zijn recht komt in de oriëntatie van de wil op het goede.
De goddelijke liefde schept orde in het leven. Pascal onderscheidt drie ordes: het lichaam, de geest en de goddelijke liefde. Deze indeling in ordes leunt op het kentheoretische onderscheid in de drie soorten kennis, die eerder zijn besproken, waarbij geest een ander woord is voor verstand en liefde voor hart. De drie ordes zijn onherleidbaar tot elkaar maar de goddelijk liefde is de hoogste orde en vandaaruit is er continuïteit naar de andere twee maar niet omgekeerd. Met de orde van de geest kom je niet veel verder dan de constatering dat de mens een vat vol tegenstrijdigheden is. De orde van de goddelijke liefde benadert de mens heel anders.
Pascal wil het hart van de mens bereiken omdat daar de beslissende stap van het mens-zijn wordt genomen. Verstandelijke argumenten en redeneringen kunnen het hart niet bereiken omdat mensen zo verschillend zijn en veranderlijk. Alleen God zelf kan de mens laten zien dat Zijn liefde het hoogste goed is. Zowel sceptici als dogmatisten zijn niet op zoek naar wat ze verlangen.
Uit de opbouw van de Pensées, die hij in het begin aangeeft, blijkt dat hij zijn gesprekspartners probeert zover te krijgen dat ze op zoek gaan. Hoewel hij weet dat rationele argumenten ze niet overtuigen, wil hij wel met historische bewijzen aantonen dat het christelijk geloof waar is en ziet met name het joodse volk en de joofdse godsdienst als bewijs.
Hij meent dat mensen verstrooiing en afleiding zoeken om sterfelijkheid, ellende en onwetendheid te ontlopen. Ook verbeelding kan afleidend werken. Filosofen gaan te weinig in op het menselijk onvermogen. Pascal maakt gebruik van de sceptische Montaigne om de dogmatisten te bestrijden die menen de menselijke natuur te kunnen bewijzen maar laat tegelijk de innerlijke tegenstrijdigheid van de sceptici zien die denken dat de mens geen betrouwbare kennis over zichzelf kan hebben: kan de mens twijfelen of hij bestaat? Zelf wil Pascal niet neutraal zijn maar de drijfveren onderzoeken achter het menselijk gedrag.
De belangrijkste tegenstelling die Pascal bij de mens ziet, is die tussen grandeur en misère. De dogmatisten gaan met hun nadruk op het verstand eenzijdig uit van de grootheid van de mens, maar de verstandelijke kennis levert geen bewijsbare kennis op van de menselijke natuur. De sceptici gaan uit van de misère. Zij zien dat het verstand kennis oplevert van gebruiken en gewoonten, de cultuur (of tweede natuur). Beide groepen hebben dus ten dele zicht op de menselijke natuur. Volgens Pascal is de grootheid van de mens dat hij van zichzelf weet dat hij ellendig is. Tegelijk heeft de ellendige mens van nature besef van verlangen naar geluk. Door de erfzonde heeft de mens het belangrijkste kenmerk verloren namelijk de oneindige liefde voor God door verblinding van de wil. Daardoor blijft alleen liefde voor zichzelf over. De capaciteit tot de oneindige liefde is gebleven maar het hart herkent God niet meer als het hoogste goed. Christus met zijn twee naturen maakt het de mens mogelijk dat hij zich openstelt voor God.
Het gewone volk staat voor de orde van het lichaam omdat zij kiest voor vermaak en jacht en zich richt op uiterlijkheden. Maar ook andere waarden als rijkdom en macht van de andere standen horen tot de orde van het lichaam. Pascal is uitgesproken positief over de orde van het lichaam als perspectief op het leven en niet als materie of uitgebreidheid zoals Descartes meent. Voor Pascal horen lichaam en ziel bij elkaar als persoon, anders dan bij Descartes. Bij de zintuiglijke kennis speelt het lichaam een belangrijke rol. Het begrip ‘gewoontevorming’ laat zien dat Pascal geest en lichaam bijeen houdt. Het verstand zoekt voortdurend naar bewijzen maar de herhaling van handelingen en de daaropvolgende reflexen brengt een vorm van automatisering tot stand die nodig is om te leven maar niet hoeft te worden bewezen. Door gewoontevorming komen gevoelens, gedrag en overtuigingen in het collectieve geheugen terecht. De wezenlijke openheid van de mens maakt deze gewoontevorming mogelijk, al kan die gewoontevorming ook een bedreiging zijn voor de eigen keuze in een bepaalde omgeving.
Het ‘Ik’
De vraag naar het ‘Ik’ is een onderdeel van de zoektocht naar wie de mens is. In zijn kritiek op het rationalisme stelt Pascal het problematische van het Ik aan de orde. Het Ik van Descartes is niet rationeel bewijsbaar want hij kiest het als uitgangspunt voor zijn denken. In fr. 688 laat Pascal zien dat je in feite niet van iemand kunt houden om zijn eigenschappen als schoonheid, verstand of geheugen want die zijn vergankelijk en het is niet mogelijk in abstracte zin van iemand houden ongeacht de eigenschappen. Het subject als persoon en als drager van eigenschappen zijn bij Descartes onvindbaar. Het Ik is onrechtvaardig omdat het zichzelf tot centrum van het universum maakt terwijl fr. 199 laat zien dat dat een vreemde positie is tussen het oneindig grote en oneindig kleine dat het Ik niet zintuiglijk kan waarnemen. Het Ik wil zichzelf als groot zien maar voelt zich klein, als gelukkig maar voelt zich ongelukkig, voelt zich vol gebreken en ellendig. Zelfhaat is vrucht van gefrustreerde eigenliefde. Hij wil zijn tekort en onvermogen uit beeld houden en schaamt zich dus en haat daarom de waarheid en zichzelf.
Voor Pascal is de individualiteit van de dingen en van de mens de basis voor zijn opvatting van het Ik. De individualiteit van de mens wordt bepaald door zijn persoon zijn. De mens vraagt erom geliefd te worden. Het Ik komt niet voort uit het denken, zoals Descartes meent maar bloeit op uit de liefde die het ontvangt en is daarom afhankelijk van een ander. Het gaat bij die grote liefdescapaciteit om ontvankelijkheid voor Gods oneindige liefde. Om tot echte zelfliefde te komen is deel uitmaken van een gemeenschap, het lichaam van Christus, van belang waardoor het Ik niet in het centrum staat.
Pascal, Nietzsche en Kant
Nietzsche heeft de Pensées goed bestudeerd. Er zijn duidelijk overeenkomsten tussen beide denkers: aandacht voor de wil en voor het lichaam, beiden verzetten zich tegen het rationele subject van Descartes. Nietzsche heeft waardering voor Pascals eerlijke analyse van de menselijke conditie. Maar hij is kritisch over het christelijke mensbeeld van Pascal omdat die dat losmaakt van het concrete menselijke leven. Ook de nadruk op de liefde is voor hem problematisch. Pascal verbindt de wil met liefde en genade, Nietzsche met macht. Nietzsche zoekt bevrijding voorbij goed en kwaad. Met Pascals wiskundige methode en zijn empirische benadering heeft Nietzsche helemaal niks. Pascal roept bij Nietzsche zowel aantrekking als afkeer op. Dat die aantrekking en afkeer in onze tijd herkenning vinden, heeft te maken met veranderingen in denkklimaat en cultuur. Twee veranderingen zijn daarbij interessant:
1. Natuur en genade
Het begrip ‘natuur’ verwijst aanvankelijk naar Gods schepping maar vanaf de Renaissance krijgen natuur en mens meer een eigenheid en eigen zijn. Daardoor verandert de afhankelijkheid van God, uitgedrukt in het begrip ‘genade’. De kracht van God is geen voorwaarde voor het bestaan van de schepping maar een welkome aanvulling. Daardoor komt er scheiding tussen de natuur, de benedenetage van het materiele leven en de bovennatuur waartoe de genade behoort. Bij Pascal zijn beide begrippen nog met elkaar verweven. Bij Nietzsche ligt de nadruk uitsluitend op de natuur. De bovenetage is verdwenen.
2. Kennis en wil
De mens heeft twee vermogens: kennen en willen maar het begrijpen van die vermogens verandert in de tijd en daarmee ook de verhouding tussen die twee. Voor Pascal is de wil belangrijk en dan vooral als keuzevermogen en verlangen naar het hoogste goed. In zijn opvatting over het hart spelen kennis en wil maar ook het lichaam een rol. Pascal meent dat bij de rationalisten de wil geen rol speelt. Bij het hart speelt geloven een belangrijke rol. Hoewel Pascal veel aan het scepticisme van Montaigne ontleent, is hij het niet eens met diens fideïsme, nl. dat geloven tegenover kennis staat.
Bij Kant krijgen kennis en wil een eigen domein en zijn niet verbonden in het hart. Wil en vrijheid zijn cruciaal voor het subject maar omdat de vrijheid ook gedomineerd wordt door de rede verdwijnt het verlangen en het keuzevermogen uit het zicht. Kant neemt de sterke positie van het subject van Descartes over en ook de idee dat de kennis beperkt is: we kennen alleen het verschijnen van de dingen, niet het zijn. Na Kant wordt het denken beheerst door de tweedeling tussen kennen en vrijheid. Als we de natuur en de dingen niet echt kunnen kennen wordt de vrijheid steeds belangrijker.
Omdat Pascal de dominante rol van het verstand en de centrale plek van het subject afwijst, past zijn integrale benadering van de mens en de goddelijke liefde al minder bij het heersende Verlichtingsdenken. Als je Pascal leest met de bril van Kant wordt het hart niet meer dan vrijheid van het denkende subject. Nietzsche die het domein van de vrijheid ziet als sleutel tot het leven staat dichter bij Pascal maar verwerpt zijn godsdienstige benadering en de liefde omdat die het ware leven in de weg staan.
Al met al helpt bestudering van Pascal in het nadenken over de verhouding tussen wetenschap en geloof, namelijk dat die twee niet tegenover elkaar hoeven te staan maar met elkaar te verbinden zijn.
Recensie van: Bom, K. Een andere moderniteit. Blaise Pascal over voelen, denken en liefhebben. Boom Meppel (2023). 224p. €24,90.
[1] Voor verwijzing naar genummerde fragmenten is gebruik gemaakt van: Blaise Pascal Gedachten. Vertaling en aantekeningen Frank de Graaf. Boom Amsterdam 1997.