Geschreven door Kees-Jan Schilt / 

29 juni 2015 / 

Hoe verlicht zijn wij eigenlijk?

Londen, 1660. Een groep gentlemen komt bij elkaar en richt een vereniging op die de geschiedenis zal ingaan als de eerste wetenschappelijke sociëteit: de Royal Society of London for Improving Natural Knowledge, kortweg de Royal Society. Niet lang daarna treffen we ook elders in Europa dergelijke verenigingen aan, bijvoorbeeld de Académie des Sciences in Parijs en in Berlijn de Königlich-Preußische Akademie der Wissenschaften. Stuk voor stuk brengen ze mensen bijeen die als doel hebben de geheimen van de natuur te ontrafelen en met elkaar de nieuwe natuurfilosofische theorieën te bediscussiëren.

Uit het duister, in het licht

Dat ‘met elkaar’ was een belangrijk aspect. De natuurfilosofie van die tijd bol stond van wat men toen hypotheses noemde: losse flodders en vage vermoedens, zonder duidelijke onderbouwing, en vooral zonder duidelijke bewijsvoering. De alchemisten waren hier in het bijzonder debet aan. Vanuit hun private elaboratoria (ja, ons huidige laboratorium komt hier vandaan) deden de hermetische filosofen boude uitspraken over de transmutatie van metalen en de Steen der Wijzen; het recept daartoe verhulden ze echter in een geheimtaal die bol stond van de mythologische figuren en een mengelmoes van mysterieus-religieus taalgebruik.

Binnen de Royal Society, waarvan een aantal prominente figuren (zoals Robert Boyle) overigens ook zelf alchemie bedreven, moest men van deze geheimzinningheid niets hebben. Wekelijks lieten ze hun assistenten experimenten uitvoeren en bediscussieerden ze de uitkomsten en gevolgtrekkingen daarvan. Waar de alchemisten in het donker hun occulte praktijken uitvoerden, was er de natuurfilosoften alles aan gelegen om het licht te laten schijnen.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat de periode die zij inluiden de geschiedenisboeken is ingegaan als de Verlichting. Zowel in de wetenschappen als de humaniora werden grote stappen voorwaarts gezet. Newtons zwaartekracht, de mechanica van Laplace, de wiskunde van Euler en de filosofie van Kant zijn slechts enkele voorbeelden. Zeker binnen de natuurwetenschappen gold dat hypotheses oude stijl niet langer aanvaard werden. Men moest het met elkaar eens zijn over de geldigheid van een theoretische uitspraak of de conclusies van een experiment. “Non fingo hypotheses”, sprak Newton, en “all was light”, voegde de dichter Alexander Pope daaraan toe.

De vraag is echter hoe verlicht de mens nu eigenlijk geworden is door en sinds de Verlichting. Hebben we nu werkelijk zoveel meer begrepen van de natuur? Laten we eens kijken naar Newtons zwaartekrachttheorie.

Wat is zwaartekracht?

Toen Isaac Newton in 1687 zijn Principia Mathematica publiceerde, was heel Europa er snel van overtuigd dat het een meesterwerk was. Gebaseerd op zeer geavanceerde geometrische principes presenteerde Newton een wiskundig model dat een verklaring bood voor de omwentelingen van de planeten, de banen van kometen, en natuurlijk de zwaartekracht. Dat wil zeggen, Newtons theorieën gaven antwoord op hoe zwaartekracht werkt – maar niet wat zwaartekracht is. Daarmee brak hij met de gevestigde tradities van Galileo en vooral Descartes, die immers een complete natuurfilosofie op tafel legden. Zoals Thomas Kuhn in 1957 zei: “Newton wilde graag een Principia Philosophiae schrijven, zoals Descartes, maar werd gedwongen zich tot een Principia Mathematica te beperken omdat hij niet in staat was uit te leggen wat zwaartekracht was.”

De ironie van het verhaal is dat hoewel Newtons tijdgenoten grote moeite hadden met Newton’s introductie van “kracht”, een concept dat eigenlijk niet acceptabel is binnen een mechanistisch wereldbeeld, Newtons methode toch de standaard werd. Waar men voorheen zocht naar oorzaken, werden mechanische concepten zoals kracht, massa en impuls nu de bouwstenen van de natuurfilosofie (die in de loop van de 18e en 19e eeuw overging in onze moderne natuurkunde). Of Newton hier zelf nu echt gelukkig mee was, valt te betwijfelen – hij bleef in ieder geval zijn leven lang zoeken naar de oorzaak van zwaartekracht.

“Die hypothese had ik niet nodig…”

Anno 2015 kijken we niet meer op van een concept als kracht of impuls. Het zijn gewone begrippen geworden, die we zonder al teveel nadenken gebruiken. Maar weten we werkelijk wat deze begrippen inhouden? Met de kwantummechanica zijn we nog een stap verder gegaan: we hebben complexe wiskundige vergelijkingen waarvan niet duidelijk is hoe deze zich verhouden tot de realiteit (voor zover je nog kunt spreken van een realiteit). Ergens zijn al deze ontwikkelingen belangrijke stappen voorwaarts, want hoe de realiteit zich ook tot de wiskunde verhoudt, kwantummechanica levert meetbare en bruikbare uitkomsten op: het werkt.

Zijn we nu werkelijk zo verlicht? Hebben we niet simpelweg de occulte symbolen van de alchemist vervangen door de net zo ondoorzichtige en verborgen symbolen van de wiskunde? Newton wordt enerzijds gekenmerkt als de prins der Verlichting, anderzijds als de laatste van de Babyloniërs en de Sumeriërs, vanwege zijn eigen diepgaande interesse in alchemie en de prisca sapientia, de oude wijsheid. Niet voor niets noemde Betty Jo Dobbs haar studie van Newton’s alchemie The Janus Faces of Genius, naar de Romeinse god van begin en overgang, traditioneel afgebeeld met twee gezichten die elk een andere kant op kijken. Verleden en toekomst, verandering, overgang.

Newton was een van de laatste die zich nog druk maakte over de realiteit achter de mathematica. In het General Scholium dat Newton in 1713 toevoegde aan de Principia werd duidelijk dat Newtons kosmos te allen tijde bestuurd werd door een almachtig God, zijn ‘Lord Pantrokrator’. Aan de einde van diezelfde achtiende eeuw sprak Laplace zijn beroemde woorden “Je n’ai pas eu besoin de cette hypothèse…”

Beeld: portret van Sir Isaac Newton / Wikipedia

 

Kees-Jan Schilt