Harden, The Genetic Lottery (2021)

Hoe red je de genetica van haar duistere verleden en gebruik je haar voor een betere toekomst? Door duidelijk te laten zien wat onderzoek wél en niet aantoont. The Genetic Lottery: Why DNA Matters for Social Equality van Kathryn Paige Harden (2021) is een heel lang betoog om de gedragsgenetica te gebruiken voor een rechtvaardiger samenleving. Maar om te komen waar ze wil komen legt ze ook een heel vakgebied en een aantal filosofische problemen uit. En dat is best knap.
Maar eerst: waarom is dit boek hard nodig? De genetica heeft een probleem. Al vanaf het begin van de genetica, eind negentiende eeuw, lopen eugenetica en wetenschappelijk onderzoek dwars door elkaar heen. Francis Galton, neef van Charles Darwin, was er bijvoorbeeld van overtuigd dat de bovenklasse van Engeland superieur was aan de onderklasse omdat ze genialer was. Daarvoor zou een biologische basis zijn. Maar hij en zijn opvolger Karl Pearson vonden ook belangrijke statistische methodes uit (zoals de correlatie) die nog steeds ontzettend veel gebruikt worden. In de jaren ’20 en ’30 werd er ook in Amerika en het Verenigd Koninkrijk dit soort onderzoek gedaan. De nazi’s gingen daarin veel verder gingen en voerden politiek uit waar sommige wetenschappers in Amerika en het Verenigd Koninkrijk toen op hoopten.
Na de gruwelijke daden van de nazi’s in de Tweede Wereldoorlog bleef het lijntje tussen genetisch onderzoek en extreemrechts bestaan. Extreemrechts is ook nu nog één van de grootste lezersgroepen van genetica-onderzoek op Twitter, naast verschillende groepen academici. De reactie van het midden en van links hierop is geweest biologische verschillen goeddeels te negeren of te ontkennen: we zijn allemaal gelijk en iedereen die roept dat die verschillen er zijn is een racist. Harden was niet tevreden met deze oplossing. Dat negeren creëert een soort geheime kennis, ontkent een deel van de werkelijkheid en zorgt er bovendien voor dat extremisten aan de haal gaan met een onderzoeksveld.
Genetische oorzaken
De grote valkuil waar veel mensen intrappen is dat ze een te beperkt beeld hebben van de manier waarop oorzaken werken in de genetica. Harden legt uit dat genen wel degelijk een oorzaak kunnen zijn van bijvoorbeeld prestaties op school, maar ook dat dat soort oorzaken indirect zijn. Het is meestal niet zoals het vroeger bij biologie werd geleerd: dat een gen altijd tot een bepaalde uitkomst leidt. Veel onderzoek in de menselijke genetica vindt statistische verbanden tussen genen en uitkomsten. Vaak blijkt uit genetisch onderzoek dat de genetische aanleg wordt gevormd door een hele hoop genen die allemaal een klein beetje bijdragen, en niet door één gen dat alles bepaalt. Meestal is er niet één gen waardoor je lang, slim of gelukkig wordt. En het is dan nog niet duidelijk waarom dit verband er is. De weg van genen naar een uitkomst gaat vaak over veel verschillende schijven: op moleculair niveau, op het niveau van het organisme, en ook de sociale context speelt een rol.
En die stappen van gen naar uitkomst kunnen veranderen of verdwijnen. Zo veroorzaakte een mutatie in één gen phenylketonuria (PKU) eerst een verstandelijke beperking, maar door het dieet te veranderen tijdens de zwangerschap (en voor het kind de rest van hun leven) verdwijnt dat verband. En omgekeerd was de relatie tussen genen en schoolprestaties zwakker in vrouwen voordat er brede toegang was voor hen tot het hoger onderwijs. Nu is die relatie gelijk bij mannen en vrouwen. De omgeving bepaalt dus -mede- hoe een bepaalde set genen tot uitkomsten leidt. Ook blijken kinderen met een lage genetische aanleg, maar uit een hoge sociale klasse vaker de universiteit af te maken dan kinderen met een hogere aanleg maar uit een lage sociale klasse. En ook eeneiige tweelingen hebben niet altijd hetzelfde leven. Dat verband tussen genen en uitkomst ligt niet van tevoren vast.
Genetica gebruiken voor beleid
Hoe kunnen we genetica dan ten goede gebruiken in de samenleving? Niet door te selecteren op basis van risicoprofielen, aldus Harden, niet bij het screenen van cellen bij in-vitro-fertilisatie en ook niet later op school om iemands kansen te bepalen. Want die risicoprofielen zijn een afspiegeling van de samenleving met alle ongelijkheden in de omgeving die daarin aanwezig zijn. Je zou daardoor een rare feedback-loop krijgen die niet objectief is en niet per se aangeeft wat er echt mogelijk is.
Wat wél kan, is genetische informatie gebruiken in onderzoek en beleid. Dat klinkt niet spannend, maar is wel erg nuttig. Bij veel omgevingsfactoren tijdens de ontwikkeling is het namelijk onduidelijk of dat ligt aan de genetische aanleg die het kind heeft meegekregen van de ouders, of dat het ligt aan het gedrag van de ouders. Die aanleg is niet aan te passen, maar het gedrag wel. Zo voegt de genetica een extra laag toe aan ons begrip waarom iets wel of niet een goede interventie zou zijn en voorkomt het verspilling van overheidsgeld. Daarnaast kun je interventies kiezen die het verschil in uitkomsten tussen mensen met een verschillende genetische aanleg groter of minder groot maken. Je zicht is voor een deel genetisch bepaald, maar een bril zorgt ervoor dat iedereen goed kan zien. Welke beleidsmatige brillen kunnen we vinden voor schoolprestaties of zorgbehoefte?
Geluk, of pech, bepaalt vrij veel in ons leven. Niet alleen de omstandigheden waar we ter wereld komen, maar ook de genen waarmee we ter wereld komen. Letterlijk. De genen die je van je ouders meekrijgt worden gehusseld (cross-over) en je krijgt per chromosoom maar één van de twee exemplaren mee per ouder. Dat is een vrij willekeurig proces dat leidt tot unieke uitkomsten. Moet die willekeurigheid dan ook bepalen hoe je leven eruitziet? Nu gebeurt dat vaak wel. Is dat eerlijk?
Harden beantwoordt die vraag met een hartgrondig ‘nee’. Ze legt eerlijkheid uit met een spreuk aan de muur van de basisschool van haar kinderen: “Eerlijk is niet dat iedereen hetzelfde krijgt. Eerlijk is dat iedereen krijgt wat ze nodig heeft om succesvol te zijn.” Aan de hand van de filosofie van Rawls betoogt ze dat je geboorte niet zou moeten bepalen wat de uitkomsten zijn, maar dat we maatregelen nemen die ongelijkheid tussen genetische aanleg verkleinen. In zo’n samenleving zou je als individu liever willen wonen dan een samenleving waar de ongelijkheid groter is. Zeker als je niet zou weten op welke plek je in die samenleving terecht zou komen.
Genetica en religie
De relatie met het christelijk geloof in dit gebied is complex. De biologie is vaak door conservatieven, waaronder ook veel christenen, gebruikt om te beargumenteren dat ongelijkheid in de samenleving mag blijven bestaan omdat die natuurlijk is. Maar er is ook een andere stroming binnen het christelijk geloof wat dit betreft. Zo kende zowel Nederland als Amerika bewegingen die opkwamen voor de positie van de arbeiders en de ongelijkheid wilden verminderen, zoals de christelijke vakbonden in Nederland en de Catholic Worker Movement in Amerika. Wel is het christelijke denken meer gericht op de gemeenschap en het zorgen voor de naaste, en is het minder individualistisch dan de filosofie van Rawls.
Ook in het boek is het christelijk geloof niet ver weg. Harden, met grootouders die lid waren van een pinksterkerk, omschrijft zichzelf als een “Matthew 25:40 empiricist” (“En de koning zal hun antwoorden: “Ik verzeker jullie: alles wat jullie gedaan hebben voor een van de geringsten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor Mij gedaan.”) en doorspekt het boek met Bijbelse verwijzingen. In de tweede helft van het boek betoogt ze dat de waarde van een mens losstaat van hun inkomen. De echo dat wij allemaal Gods kinderen zijn is hier als gelovige duidelijk te horen.
Conclusie
Harden heeft in dit boek een huzarenstukje afgeleverd door veel concepten in de gedragsgenetica helder en genuanceerd uit te leggen. Ook is haar poging de genetica te redden uit de handen van extreemrechts zeer prijzenswaardig. Daarmee schopt ze tegen zowel de heilige huisjes van links als rechts en dat maakt haar betoog moedig en de moeite waard. Haar argumentatie is steeds voldoende, maar misschien voor sommige experts niet uitputtend. Zo kiest ze een vrij simpele definitie van rechtvaardigheid en is er waarschijnlijk een mooi academisch debat te voeren over haar uitleg van causaliteit. Dat is prima. Dat was ook niet het doel van het boek. Daarnaast is haar boek voornamelijk gericht op de VS en laten opmerkingen over bijvoorbeeld het zorgstelsel zich niet één-op-één vertalen naar Nederland.
Al met al is dit een zeer lezenswaardig boek voor alle beleidsmakers, sociale wetenschappers, activisten en politici die de wereld een stukje beter willen maken. Je hoeft het niet overal mee eens te zijn, maar een veel duidelijkere uitleg over wat je genen wel maar vooral ook niet bepalen zul je niet snel tegenkomen.