Groot ontwerp

Wetenschap en religie lopen elkaar nog al eens voor de voeten; maar er is een overtuiging waarin ze elkaar kunnen vinden: de gedachte dat er aan de werkelijkheid een geniaal ontwerp ten grondslag ligt.
Beestjes
Het maakt schijnbaar verschil of je de wereld bestudeert door omhoog te kijken naar de sterrenhemel, of, iets bescheidener, door omlaag te kijken naar de aarde waar je kruipende beestjes ziet, droge planten en mest. Het zijn vooral de wiskundigen, fysici en filosofen die ontvankelijk zijn voor de verrukkelijke gedachte dat de werkelijkheid als ‘één grote symfonie’ is, van buitengewone schoonheid.
Het is opvallend dat we, onder wetenschappers, de meeste atheïsten aantreffen tussen de psychiaters en de biologen: de mensen die omlaag kijken. Het leven op aarde doet dan ook niet onmiddellijk denken aan een ‘symfonie’. We zijn, het toeval tartend, uit de nattigheid en de modder van de aarde omhoog gekropen. Het leven op aarde is naar, bruut en kortstondig; wij hebben geen bestemming dan de dood; de zin van het bestaan is ondoorgrondelijk. Onze levensloop is eerder een ratjetoe, een allegaartje, dan een sluitend, betekenisvol ontwerp.
Het is nu van tweeën één: is er wel of geen sprake van een groot ontwerp? Wie hebben er gelijk, zij die omhoog kijken of zij die omlaag kijken?
Warboel
Ik vermoed dat de biologen gelijk hebben – en de fysici ongelijk. We hebben een brein om ons lichaam te bedienen. Dat is geen eenvoudige taak! We moeten alle bewegende lichaamsdelen, alle zintuigelijke waarneming en alles wat we hebben geleerd aan elkaar knopen. Hand, oog en verstand moeten samenwerken, anders struikel je over je eigen benen. De natuur heeft daarom, van lieverlee, het brein van slak, egel en mensaap zo ingericht dat dít haar belangrijkste taak is: de vele spiergroepen in ons lichaam, de opeenvolgende stadia van een handeling, en de kennis en de instincten, zo te ordenen dat deze dieren hun biologische doelen kunnen vervullen.
Het is nu opvallend dat de regels die ons brein gebruikt om hand, oog en verstand met elkaar in de pas te laten lopen gelijk zijn aan de wetten die de fysicus ontwaart in de kosmos. Stuiten we hier op een ‘groot ontwerp’? Dat is moeilijk te geloven, want hoe hebben de eerste, zeer primitieve beestjes deze universele regels, deze grandeur, kunnen opmerken?
Vindingrijkheid
Het ‘grote ontwerp’ is vermoedelijk het gevolg van de vindingrijkheid die de evolutie aan de dag legde toen deze aan het brein de regels verschafte waarmee het verstand en lichaam kan ordenen. Deze regels zijn niet zozeer universeel als wel algemeen: het zijn regels die alle meningen, overtuigingen, inzichten, gewaarwordingen en reacties ordenen. Vergelijk het met de wetten in een land: omdat deze wetten algemeen gelden zijn alle mensen in staat om samen te werken. Zoals de maat van de muziek alle noten ordent, zo ordenen de algemene wetten alle gedachten en alle bewegingen- en zorgen voor eenheid van lichaam en geest.
De werkelijkheid zelf is vermoedelijk een warboel [1]. Ons brein moet orde scheppen in deze warboel. Dát is de functie van ons brein, dáár hebben wij dit orgaan voor nodig. Zoals de nieren schadelijke stoffen onttrekken aan het lichaam (wat een ontwerp!), zo onttrekt ons verstand schadelijke informatie aan onze voorstelling van de werkelijkheid. Onduidelijke, veranderlijke en strijdige denkbeelden en inzichten worden stelselmatig weggenomen uit onze gedachtestroom [2]. Wat overblijft is een begrijpelijke, logische wereld; een wereld die op maat gemaakt is voor de mens.
Omweg
Daarom, wie een fysicus hoort spreken over de ‘samenhang van klein en groot’, de ‘grandeur van het universum’, de ‘theorie van alles’, moet bedenken: hier staat iemand met het verstand van slak, egel en mensaap, die de logische eigenaardigheden van dit beperkte verstand, langs de omweg van wiskunde en sterrenkijker, aan zichzelf openbaar maakt.
Noten
[1] De fysicus heeft het [dus] bij het verkeerde eind: de wereld is een warboel en geen geordend schaakbord. We hoeven hem dan ook niet te geloven als hij beweert dat God niet kan bestaan. Wat weet hij ons nu te zeggen over het bestaan van God? Ons verstand heeft een beperkte biologische opdracht te vervullen. Dit levert echter ook een beperkte blik op de werkelijkheid op.
Logisch nadenken over het bestaan van God is daarom geen goed idee. Wellicht zijn intuïtie, mystieke ervaring of gewaagde gedachtesprongen geschikter om iets te leren over de zin van ’t leven en het bestaan van God.
Een voorbeeld van een gewaagde gedachtesprong is deze: als de wereld een warboel is, dan kunnen we er niet systematisch en logisch over nadenken; als we niet logisch en systematisch over de wereld kunnen nadenken, dan is buiten onze logische voorstelling van de wereld om alles mogelijk! Ook het bestaan van God.
Waarom zouden we dan niet gelovig zijn? In ieder geval zijn de moderne sterrenkunde en fysica niet bij machte om ons voor te houden dat het geloof in God ‘niet verantwoord’ is.