Geschreven door Jan Riemersma / 

6 december 2011 / 

God hervonden

Albert is een 57-jarige evolutiebioloog en zelfverklaard ‘naturalist’. Hij heeft nooit in het bestaan van God kunnen geloven. In het moderne wetenschappelijke wereldbeeld is er eenvoudigweg geen plaats voor religie. Volgens Albert zijn de natuurwetten te vergelijken met een web van draden dat het gehele universum omspant. Zodra God ingrijpt trekt hij dit web van natuurwetten uit verband. Het heeft er veel van weg dat het heelal een causaal bouwwerk is dat doel en intentie schuwt.

Tijdens een wandeltocht in de Alpen drong het tot Albert door dat hij zich vergist had. Wat religieuze denkers over de werkelijkheid zeggen is wáár: de werkelijkheid is méér dan een causaal bouwwerk. En juist de evolutietheorie, één van de pijlers onder het naturalisme, maakt het mogelijk om dit aan te tonen.

Het idee is simpel. Als de mens een kleiwerkje is van de evolutie, dan is ook zijn brein een dergelijk kleiwerkje. Waarom zouden we dan geloven dat de mens de gehele werkelijkheid begrijpt?- Doorgaans geloven wij dat het vermogen om logisch te denken ons in staat stelt om het causale bouwwerk van de werkelijkheid te doorgronden. De logische wetten beschrijven de fundamentele samenhang van de werkelijkheid. Het is alsof het universum is ontworpen door een groot wiskundige. En de mens beschikt over de sleutel tot het universum. Is dit geen goddelijk wonder?

Albert, de evolutiebioloog, begreep echter dat wij God niet als verklaring mogen opvoeren. Het is géén wonder dat een mens logisch denkt: dat zou een kwestie van aanpassing kunnen zijn. Immers, als de werkelijkheid logisch geordend is, dan zou de natuur ons deze orde hebben kunnen inprenten.- Er is echter wel een probleem met deze zienswijze. De logische eigenschappen van de werkelijkheid zijn verborgen. Het zijn abstracte eigenschappen. Bovendien hebben logische wetten geen causale invloed. Welbeschouwd is het niet erg waarschijnlijk dat de evolutie –een blind proces- beïnvloed is door deze ‘essentiële’ wetten.

Albert begreep dat het hier is misgegaan. De evolutie heeft de mens, als zo vaak, op het verkeerde been gezet. Een eenvoudige omkering biedt de oplossing. Wij denken niet logisch omdat de gehele werkelijkheid logisch geordend is, maar wij denken dat de gehele werkelijkheid logisch geordend is omdat wij logisch denken. Wij menen dat onze denkwijze de enige juiste is. En in zekere zin is dat ook zo: voor ons is de logische denkwijze de enige juiste. Wij hebben geen andere denkwijze tot onze beschikking. Hoe ingewikkeld de werkelijkheid ook moge zijn, voor ons is het noodzakelijk om informatie coherent te ordenen en, waar mogelijk, de logische verbanden op te merken.

Albert zocht vervolgens naar een aanvaardbare evolutionaire verklaring voor ons logisch denkvermogen. Waarom verdragen wij geen strijdige informatie? Thuis vond hij het antwoord. Om te overleven, moeten dieren adequaat handelen. Om adequaat te handelen, zal het brein moeten begrijpen dat alle lichaamsdelen bij elkaar horen. Een brein dat het linkerbeen naar links en het rechterbeen naar rechts stuurt, zal zijn eigenaar ten val brengen. Dat is niet bevorderlijk voor het voortbestaan. Door nu alle ‘onderdelen’ van het  brein en het lichaam te onderwerpen aan een logisch regime, is het mogelijk om van een mens of dier een samenhangend geheel te maken dat adequaat kan handelen. Wie over het gebruik van de logische regels beschikt, vergroot de coherentie tussen zintuigen, lichaam en brein. Dit verklaart ook waarom dieren de meest elementaire beginselen van de logica beheersen. Mensen en dieren denken logisch om adequaat te kunnen handelen.

Deze evolutionaire verklaring is de meest natuurlijke. Je hoeft geen beroep te doen op een metafysische essentiële orde. Ook is het niet nodig om God vóóraf op te voeren als een verklaring. Voor de evolutiebioloog is het verband tussen logisch denken en adequaat gedrag voldoende. Er is, welbeschouwd, ook geen bewijs voor het idee dat de gehele werkelijkheid logisch geordend is. Het is een aanname en niet meer dan dat.

Albert begreep dat dit gevolgen heeft voor zijn wereldbeeld. Wij kunnen de werkelijkheid alleen begrijpen in zoverre deze zich door ons coherent laat ordenen. Het overige deel van de werkelijkheid zal voor ons per definitie zeer absurde eigenschappen hebben en zich aan ons begrip onttrekken. Het bestaan van God is dan geenszins ondenkbaar. En God, die als wezenskenmerk heeft dat hij ons begrip overstijgt, kan zich gemakkelijk bewegen in deze ‘bovennatuurlijke’ werkelijkheid. Dit stelt Hem zelfs in staat om te handelen zonder dat wij het weten of merken. Zoals water door de mazen van een net stroomt.

Albert noemt zichzelf tegenwoordig, met enige zelfspot, een mysticus. En hij is er steevast van overtuigd dat wie de evolutietheorie serieus neemt, géén atheïst kan zijn. Hij sluit zich volledig aan bij de overtuiging van de beroemde astronoom Martin Rees, die regelmatig opmerkt dat het onmogelijk is dat de mens alle lagen van de werkelijkheid kan begrijpen.

Jan Riemersma promoveert op 19 december, 10.30 uur, aan de Universiteit Utrecht; promotoren: prof. dr. M. Sarot & prof. dr. L vd Brom. Titel proefschrift: ‘Naturalisme & Theïsme, de integratie van wetenschap en religie’.

Jan Riemersma