Gevaarlijke ratio: over liefde en moraal


Het gebeurde eind februari, tijdens het KennisCafé van Studium Generale Groningen over liefdesverdriet. Op een vraag van de gespreksleider of mensen in de zaal ervaring hadden met liefdesverdriet reageerde een man zo: ‘Ik heb dat een keer gehad. Dat vond ik zo erg dat ik vervolgens besloot nooit meer verliefd te worden’. Naast hem zat zijn vrouw.
De man verdedigde zijn nogal ingrijpende beslissing met een beroep op de ratio. En puur rationeel bezien is dat ook logisch: iets dat pijn doet, kan je beter vermijden. Maar toch wringt er iets. Tennyson dichtte het in In Memoriam (1850):
I hold it true, whate’er befall;
I feel it, when I sorrow most;
‘Tis better to have loved and lost
Than never to have loved at all.
Nu kan je zeggen dat Tennyson een hopeloze romanticus was, dat heerste nogal rond die tijd. Aan de andere kant: is de mens een rationeel wezen? En is het altijd verstandig onze ratio te volgen?
Beperkingen van de ratio
De ratio heeft ons veel goeds gebracht. Rustig nadenken over kwesties, de voors en tegens afwegen en dan tot een weloverwogen besluit komen, daar kan niemand tegen zijn. Maar de ratio als enige grond voor het nemen van besluiten? Dat stuit alleen al op praktische problemen.
Zo vraagt een rationele afweging om argumenten, feiten, om de afweging op te baseren. Voor veel keuzes leiden die feiten niet dwingend tot een bepaalde keuze. Neem mijn dochter uit groep 8 die nu voor een schoolkeuze staat. De citotoets, haar schoolprestaties tot nu toe en het oordeel van de juf zijn allemaal feiten. Maar geen van die feiten kan voorspellen of de school van haar keuze de juiste zal zijn. De citoscore levert een statistisch gegeven op: kinderen met een score onder de 543 zullen het lastig krijgen op een gymnasium. Maar zelfs een maximale score betekent niet dat zo’n leerling over zes jaar een gymnasiumdiploma kan afhalen.
Zo ook weet de man die ik hierboven noemde uiteindelijk niet of de vreugde die hij mist door niet verliefd te worden, opweegt tegen het gemis. Hij kan noch het gemis, noch het lijden door een toekomstige verliefdheid, op enige manier berekenen. Feitelijk is zijn besluit dus niet rationeel, maar vooral kortzichtig. Hij vermijdt pijn op korte termijn zonder de langetermijngevolgen te kennen.
Moraal gebaseerd op wetenschap
In diezelfde februarimaand las ik het boek ‘Het morele landschap’ van Sam Harris. Hij pleit daarin voor een moraal die op de wetenschap is gebaseerd. Wetenschap kan ons leren wat goed of slecht is. Goed is wat het welbevinden van de mensheid vergroot, slecht is wat dit welbevinden aantast. Harris zet zich in dit boek vooral af tegen ‘cultureel relativisten’ die menen dat goed en kwaad cultureel bepaald zijn en tegen religieuze mensen, die wat goed of kwaad is menen te weten door een ‘goddelijke openbaring’.
De centrale stelling van Harris is dat we kunnen meten wat welbevinden in de wereld groter of kleiner maakt. Soms is dat misschien nog niet goed mogelijk, maar in dat geval zal meer (wetenschappelijke) kennis dat in de toekomst wel degelijk mogelijk maken. Deze nogal positivistische stelling onderbouwt hij eigenlijk niet. De meeste voorbeelden die hij geeft zijn bovendien weinig subtiel. Dat vrouwenbesnijdenis een kwaad is, daar zal zo ongeveer iedereen het wel mee eens zijn. Interessanter is het wanneer hij fulmineert tegen ‘cultureel relativisten’ die Amazone-indianen in hun eigen culturele waarde willen laten, terwijl hun levensverwachting daarmee amper veertig jaar is. Maar zou het voor die indianen beter zijn om naar de miljoenenstad Rio de Janeiro te verhuizen en met goede medische zorg 70 of 80 te worden? Zou hun welbevinden daarmee toenemen? Het lijkt me lastig hard te maken.
Kritiek
Het fundamentele bezwaar tegen Harris’ idee van een ‘wetenschappelijke moraal’ is dat je goed en kwaad pas wetenschappelijk kunt meten wanneer je objectief hebt vastgesteld wat ‘goed’ of ‘kwaad’ is. Die stap slaat Harris echter over. Hij noemt ‘goed’ wat binnen zijn liberaal-humanistisch wereldbeeld past. Hij schrijft bijvoorbeeld over de rellen die volgden op de publicatie van de Deense spotprenten van de profeet Mohammed. Dat waren ‘goedaardige spotprenten’, aldus Harris. Waarop baseert hij dat? Welk objectief criterium kun je gebruiken om een spotprent als goedaardig of kwaadaardig te classificeren?
Dit is een belangrijke observatie, want Harris verwijt gelovigen dat ze een irrationele moraal hebben, omdat ze deze uit een ‘oud boek’ halen. De vraag is of zijn eigen moraal rationeler is. Dat blijkt uit de hierboven genoemde voorbeelden. Vrouwenbesnijdenis is kwaad. Maar wat als een onbesneden meisje uit haar stam wordt verbannen? Sterven op je veertigste kun je ook als kwaad zien. Maar hoe zit dat met die indianen? Hier doet zich het probleem voor dat je in grote lijnen wel kunt zeggen wat goed of kwaad is – ik ben zeer zeker tegen vrouwenbesnijdenis en voor goede medische zorg! – maar in specifieke situaties tegen problemen aanloopt. En die specifieke situaties, dat is nu net waar moraal om de hoek komt kijken.
Schadelijke ratio
Het grote probleem met de stellingname van Harris is dat rationele besluiten alleen op grond van voldoende gegevens genomen kunnen worden. Maar in veel, heel veel gevallen zijn die gegevens er niet. En dan kan rationaliteit zelfs schadelijk zijn. Wie weet hoeveel rijker het leven van de man in het KennisCafé was geweest, wanneer hij wel opnieuw verliefd was geworden.
Is een rationele moraal mogelijk? Ik betwijfel het. Rationele overwegingen kunnen helpen bij de afweging wat goed of fout is. Niet onbelangrijk maar heel wat anders dan wat Harris wil. En voor wie denkt dat er wel degelijk een rationele moraal is de volgende vraag: ‘Is it better to have loved and lost / or never to have loved at all?’
Binnenkort verschijnt een recensie (betaald) van ‘Het morele landschap’ van de hand van René Fransen in het Nederlands Dagblad