Geloof en wetenschap: waar wringt de schoen?

‘Hoe zou het universum er volgens jou kunnen uitzien als dit niet door God was geschapen?’ We leggen de vraag voor aan een religieus theïst. Zijn verrassende antwoord levert een zeer interessant denkspoor op.
Een heelal zonder God
Enige tijd geleden, in een discussie volgend op mijn opiniestuk Een pleidooi voor naturalisme op dit forum [1], lanceerde ik de volgende vraag:
‘Hoe zou volgens jou het heelal er uitzien als dit niet door God was geschapen, maar op een volledig natuurlijke manier was ontstaan?’ [2]
Het antwoord dat toen volgde is zeer instructief:
‘Huh? Waarom denk je dat die vraag überhaupt beantwoordbaar is voor een theïst? Als het heelal niet door God was geschapen, dan was het er niet. Deze vraag klinkt als: “Je zit nu te luisteren naar een prachtige uitvoering van Schubert. Stel je nu eens voor dat de zanger die je nu hoort zingen er niet was: op welke manier zou dit lied dat je nu hoort dan ‘anders’ zijn?”. Zo’n vraag is grammaticaal correct, maar volstrekt absurd.’ [3]
Conflict tussen wereldbeschouwingen
Waarom is dit antwoord zo instructief? Omdat het haarfijn de vinger legt op een cruciaal en onverenigbaar verschil in visie. Wat in de ogen van een atheïstisch naturalist een bona fide wetenschappelijke hypothese is, wordt door de religieuze theïst in deze discussie terzijde geschoven als een illegitieme, slecht gedefinieerde vraag – weliswaar grammaticaal correct, maar inhoudelijk volstrekt absurd. Deze breuklijn in perspectief maakt duidelijk dat het hier niet gaat om een conflict tussen religie en wetenschap, maar tussen twee onderling elkaar uitsluitende wereldbeschouwingen: filosofisch naturalisme en theïsme.
Filosofisch naturalisme
De filosofische naturalist sluit de mogelijkheid van een bovennatuurlijke schepper niet a priori uit: wanneer de filosofische naturalist de hypothese van een bovennatuurlijke Schepper afwijst ten voordele van een naturalistische verklaring, dan is dat louter en alleen omdat hij of zij a posteriori tot de conclusie is gekomen dat er voor die hypothese volstrekt geen bewijsgrond is. Vanuit een wetenschappelijk standpunt gezien, zo redeneert de filosofische naturalist, kunnen we niet sluitend bewijzen of weerleggen dat het heelal werd gecreëerd door een almachtige, bovennatuurlijke god. Wetenschap bewijst namelijk niets, wetenschap stelt modellen op, die men dan tegen elkaar afweegt.
Maar in plaats van zich eenvoudigweg neer te leggen bij een agnostische conclusie (‘We weten het werkelijk niet’), gaat de filosofische naturalist nog een stapje verder en zegt: omdat we geen enkel bewijs of aanwijzing hebben om aan te nemen dat het heelal werd gecreëerd door een almachtige, bovennatuurlijke god, is er ook geen enkele reden om dit denkspoor verder te gaan verdedigen, zeker niet omdat we ondertussen veel betere naturalistische alternatieven hebben.
Aan de andere kant is de religieuze theïst uit de bovenstaande discussie zelfs niet bereid om het idee dat het heelal wel eens niet het resultaat zou kunnen zijn van een bovennatuurlijke god in overweging te nemen. Niet omdat het als een wetenschappelijke hypothese na zorgvuldige overweging te licht werd bevonden, maar omdat de vraagstelling volgens hem zelf geen betekenis heeft.
Voorbij de patstelling
Zo te zien lijkt deze kloof onoverbrugbaar. Er is echter een zeer interessante uitzondering op de hierboven geschetste theïstische positie: Guy Consolmagno (°1952), jezuïet, astronoom, voormalig professor aan MIT en Harvard, sinds september 2015 directeur van het Vaticaanse Observatorium. In zijn boek God’s Mechanics blijkt hij er geen probleem mee te hebben om de geldigheid en de zelfconsistentie te erkennen van niet-theïstische en atheïstische verklaringen van het universum. [4] Wat deze modellen volgens hem onderscheidt van een theïstische visie op het universum is het toevoegen van God als Schepper als een axioma (dat per definitie onafhankelijk is van andere axioma’s). [5] Met andere woorden, Consolmagno ziet er geen graten in om ‘het konijn in de hoed te stoppen’. Meer nog, hij toont zelfs expliciet hoe en waar hij dat doet:
‘Slechts wanneer je om te beginnen vertrekt van de vooronderstelling van een God als ontwerper springen de aanwijzingen van het ontwerp die Zijn bestaan ‘bewijzen’ duidelijk in het oog. Ja, je kan de orde in het universum zien als consistent met de aanname van een ‘intelligente ontwerper’: het is een fijn consistentieargument. Maar het bewijst niets – ook atheïsten kunnen hun eigen zelfconsistente verklaringen ontwikkelen waarin geen plaats is voor een ontwerper.’ [6]
Een boeiende vraag
Een zeer interessant denkspoor, dat leidt tot een boeiende vraag: laat Consolmagno’s benadering toe om theïsme en filosofisch naturalisme als twee gelijkwaardige, zelfconsistente visies op de werkelijkheid te behandelen?
Noten
[1] Zie ‘Een pleidooi voor naturalisme’ (24 augustus 2015), https://www.geloofenwetenschap.nl/index.php/component/k2/item/627
[2] Zie: https://www.geloofenwetenschap.nl/index.php/component/k2/item/627#!/ccomment-comment=9853
[3] Zie: https://www.geloofenwetenschap.nl/index.php/component/k2/item/627#!/ccomment-comment=9881
[4] Zie Consolmagno, G., God’s Mechanics. How Scientists and Engineers Make Sense of Religion, San Francisco, Wiley, Kindle Edition, 2008, p. 13.
[5] Ibid, p. 14.
[6] Ibid, p. 13. Mijn vertaling. Je kan dit vergelijken met de rol van axioma’s in de meetkunde. Als je in de meetkunde voor het zogenaamde parallellenpostulaat – het vijfde axioma van Euclides – een ander axioma kiest, dan krijg je niet-euclidische meetkundes die intern even consistent zijn.