Fransen, Gevormd uit Sterrenstof (2009)

Gevormd uit sterrenstof van wetenschapsjournalist René Fransen is een verademing om te lezen temidden van het vele verbale geweld dat christenen en anderen rond het thema schepping en evolutie gewend zijn. Stap voor stap doet Fransen tal van uiterst complexe thema’s en vraagstukken rondom schepping en/of evolutie op een buitengewoon leesbare manier uit de doeken.
René Fransen is wetenschapsjournalist, en dat is een vak apart. Wetenschapsjournalisten moeten weten wat er in de wetenschap omgaat – niet maar in een beperkt segment, maar als het even kan over de hele linie. Ze moeten het ook goed en precies weten, zonder zaken te versimpelen. Maar ze moeten hun kennis vervolgens wel zó doorgeven, dat een groot publiek hen kan volgen. Dat lijkt me een enorme klus. Hun opdracht is nauwelijks gemakkelijker dan die van theologen die geroepen worden de Bijbel uit te leggen, want de hedendaagse wetenschap is misschien nog wel ingewikkelder dan de Bijbel.
Fair
Maar Fransen verstaat zijn vak als geen ander. Stap voor stap doet hij tal van uiterst complexe thema’s en vraagstukken rondom schepping en/of evolutie op een buitengewoon leesbare manier uit de doeken. Daarbij vermijdt hij elke neerbuigendheid naar welke richting of stroming dan ook, en blijft hij naar alle kanten fair en transparant.
Gevormd uit sterrenstof is dan ook een verademing om te lezen te midden van het vele verbale geweld dat christenen en anderen rond dit thema gewend zijn over elkaar uit te storten. Het is alsof de schrijver er van begin tot eind op uit is om elk woord dat maar polariserend opgevat kan worden, te vermijden. Daarin is hij uitstekend geslaagd. Tegelijkertijd verstopt hij zich niet achter allerlei feitjes en objectieve weergaves, maar toont hij voortdurend zijn persoonlijke betrokkenheid. Hij wikt en weegt, maakt heldere keuzes, blijft voorzichtig in zijn oordelen – en laat je als lezer voortdurend meemaken waarom hij dat doet.
Fransen legt zijn kaarten van meet af aan open op tafel. Hij gelooft heilig in de God van de Bijbel, en dus ook in de Bijbel zelf en zijn boodschap als Gods Woord. Maar hij heeft tegelijk geen reden om het gangbare wetenschappelijk onderzoek te wantrouwen. Het is immers niet waar dat dat over de hele linie zou voortkomen uit antichristelijke motieven. De resultaten van dat gangbare onderzoek in kosmologie, geologie en biologie legt hij dan ook stap voor stap uit.
Wetenschap
Op een nuchtere manier vertelt Fransen waarom wetenschappers ertoe komen de leeftijd van het universum in te schatten op ongeveer 13,7 miljard jaar, en die van ons zonnestelsel op ongeveer 4,5 miljard. Hij verzwijgt niet dat er in de ontwikkeling van toetsbare hypothesen hieromheen nog ‘grote problemen’ (63) zijn. Het punt is echter dat men via verschillende dateringstechnieken die onafhankelijk zijn van elkaar, tot min of meer dezelfde resultaten komt. Dus als critici gelijk hebben dat een van de dateringsmethoden (de C-14-methode bijvoorbeeld) niet zou deugen, zijn er altijd nog de andere… Iets soortgelijks geldt ook voor de evolutietheorie. Deze heeft (nog) lang niet alle antwoorden, en dat mag haar aanhangers wel tot enige bescheidenheid nopen. Ze kan echter wel heel veel biologische verschijnselen op een ongekunstelde manier verklaren – sinds de ontdekking van DNA zelfs nog overtuigender dan ten tijde van Darwin. Deze ontdekking vormde een soort bevestiging van voorspellingen die volgden uit Darwins theorie.
Creationisme en Intelligent Design
Daarna volgen aparte hoofdstukken over creationisme en Intelligent Design. Zonder een spoor van dédain geeft Fransen allerlei feitelijke informatie over de verschillende substromingen binnen het creationisme. Zijn conclusie is: op onderdelen doen creationisten goed werk, vooral in de (helaas zeldzame) gevallen waarin ze concrete hypothesen opstellen en toetsen. Ze slagen er daarbij ook in de vinger te leggen op zwakke plekken in de evolutietheorie. Maar het zijn er te weinig om de theorie als geheel in diskrediet te brengen.
En vooral: creationisten slagen er almaar niet in een alternatief paradigma te ontwikkelen. Hun onderlinge verdeeldheid (bijvoorbeeld tussen jonge- en oudeaardecreationisten, maar er zijn nog meer soorten) maakt dat eigenlijk al duidelijk. ,,Er bestaat nauwelijks zoiets als een uitgewerkt creationistisch wetenschappelijk model” (113) – dat is de makke. Vandaar dat veel christenen, onder wie Fransen zelf, ervan uitgaan dat de aarde inderdaad ongeveer zo oud is als kosmologen en geologen (onafhankelijk van elkaar) denken; en ook dat het leven zich grotendeels langs evolutionaire lijnen ontwikkeld heeft.
Moeilijke vragen
Dan wordt het natuurlijk spannend. Want hoe verhoudt een en ander zich nu tot Fransens christen-zijn? Hoe ziet hij de Bijbel? Nu, Fransen gaat de moeilijke vragen niet uit de weg. Hij blijkt bovendien ook goed ingewerkt in de theologische wetenschap, en een zorgvuldig Bijbellezer. Een vergelijking met andere scheppingsverhalen uit het oude Midden-Oosten leert hem, dat in Genesis 1 en 2 een boodschap verwoord wordt die daar radicaal tegenin gaat. Om deze boodschap – God is de Schepper van hemel en aarde – is het kennelijk begonnen.
Is de beschrijving van de schepping als zodanig dan historisch onbetrouwbaar? Nee, dat gelooft Fransen niet. Maar hij wijst er wel op, dat een strikt letterlijke interpretatie op allerlei problemen stuit. Zo worden volgens Genesis 1 eerst de dieren geschapen en dan pas de mens; maar volgens Genesis 2 is het precies andersom (vgl. vs.19). Kennelijk zijn de Bijbelschrijvers minder geïnteresseerd in strikte chronologie dan moderne westerlingen. We moeten dus uitkijken dat we hun werk niet door zo’n modern westerse bril lezen – en dat is precies wat creationisten volgens Fransen doen.
Adam en Eva
Ook de paradijsgeschiedenis lezen we vaak gekleurd. Nergens staat bijvoorbeeld dat Adam en Eva in het paradijs geschapen werden – integendeel, volgens Gen. 2:8 brengt God ze daar pas na hun schepping naartoe. Zo te merken gaat het om een bijzondere tuin, waarin harmonie heerste en waar de mens pas echt tot mens werd door de ontmoeting met God. Daar vindt dan echter ook de zondeval plaats. Fransen leest Genesis 3 dus zeker historisch. Alleen hij gelooft niet dat Adam en Eva de eerste mensen waren. Dan zou immers onduidelijk zijn waar Kaïn zijn vrouw vandaan haalde en waarom hij na de dood van Abel zo bang is dat hij op zijn zwerftocht over de aarde gedood zou worden (door wie eigenlijk – toch niet door zijn eigen ouders?). Bovendien past de paradijsgeschiedenis goed in de jonge steentijd, vanaf ongeveer 10.000 voor Christus. Maar toen leefden er al veel meer mensen of mensachtigen. Ook de dood was er toen al.
Het zal duidelijk zijn dat hier wel het een en ander verschuift ten opzichte van de traditionele uitleg, en ook ten opzichte van bepaalde Bijbelteksten (bijv. Hand. 17:26). Fransen geeft ook toe dat zijn visie niet zonder problemen is, maar stelt terecht dat voor de traditionele opvatting hetzelfde geldt.
Op dit punt had ik eerlijk gezegd wel graag gezien, dat hij zich wat langer bij zijn natuurwetenschappelijke leest gehouden had. Is het werkelijk onmogelijk dat Adam en Eva gewoon de eerste mensen zijn geweest – heeft de zogeheten monofylogenetische hypothese, volgens welke alle mensen van één mensenpaar afstammen, voorgoed afgedaan? Op die vraag gaat Fransen helaas niet in. Persoonlijk meen ik dat Bijbeluitleggers niet hooghartig moeten voorbijgaan aan wat in wetenschappelijk onderzoek min of meer is komen vast te staan. Er kan dus een moment aanbreken, waarop bestaande vormen van Bijbeluitleg in het licht daarvan herzien moeten worden. Maar men moet zoiets niet te snel doen, door elke theorie te willen verwerken die op enig moment de boventoon voert (dat christenen dus vaak een beetje achteraan komen, is helemaal niet zo gek en ook helemaal niet zo erg).
Handelen van God
Ik begrijp dat Fransen wil voorkomen dat we gewoon het volgende ‘gat’ opzoeken dat nog niet wetenschappelijk verklaard is (bijvoorbeeld het ontstaan van de mens, of van het leven) en dat dan aan een bijzonder werk van God toeschrijven. Voor je het weet moet je zo’n positie immers ook weer opgeven. Daarom zou het ,,goed zijn als het christendom een visie op de relatie tussen Schepper en schepping zou ontwikkelen die zo robuust is dat ze bestand is tegen de verdere voortgang van de wetenschap” (249). Fransen wijst er in dat verband op dat we God ook heel goed aan het werk kunnen zien in de gewone dingen, en daar dus niet per se bovennatuurlijke ingrepen voor nodig hebben.
Toch behoort het mijns inziens tot het christelijk geloof dat het handelen van God werkelijk verschil maakt in de empirische werkelijkheid. Denk maar aan de opstanding van Christus. In de theologie komen we dus niet uit met het door Fransen (voor de andere wetenschappen?) aanvaarde methodisch naturalisme. Gods grote daden trekken hun sporen ook in de empirie. Juist dat lijkt me de strekking van de inzet van artikel 2 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis – het motto dat Fransen aan zijn boek meegeeft. Dat accent had in dit boek wel wat meer aangezet mogen worden.
Zo blijft er genoeg over om over door te praten. Maar Fransen heeft ons wel een grote dienst bewezen door ons zo helder in te leiden in de dilemma’s waar christenen die de wetenschap serieus willen nemen voor staan. Jammer daarom dat het Reformatorisch Dagblad zijn boek onmiddellijk na de verschijning zo genadeloos wegschreef – al begrijp ik het ook weer wel: het is te goed geschreven, te ontwapenend en grosso modo overtuigend, en daarom te gevaarlijk voor wie wil vasthouden aan het creationisme.
Recensie van Gevormd uit sterrenstof. Schepping, ontwerp en evolutie door René Fransen. (Medema, Vaassen 2009). 311 blz. € 12,95