Geschreven door Jona Lendering / 

20 februari 2018 / 

Factcheck: de bibliotheek van Alexandrië

En ineens zat ’ie weer in mijn correspondentie: de vernietiging van de bibliotheek van Alexandrië. Een cultureel misdrijf zonder weerga, maar wie heeft het op zijn kerfstok? Was het Julius Caesar? Waren het de joden die in 116-117 in opstand kwamen? Waren het de christenen? Waren het de moslims? Het wordt allemaal genoemd en al die verklaringen zijn onzin. Voor zover er een basis is in de bronnen, zijn die bronnen tendentieus of laat of allebei. Maar er is meer.

Loop even mee. Volgens de laagste, en door de meeste onderzoekers als zinvolst ervaren, schatting waren er in de bibliotheek die de Ptolemaïsche koningen aanlegden in Alexandrië ongeveer 400.000 boekrollen. Zo’n rol ging ongeveer tachtig jaar mee. Daarna was ’ie sleets geworden en moest een kopiist de tekst overschrijven. Elk jaar moeten er dus zo’n 5000 rollen zijn gekopieerd. Hoeveel tijd daarin ging zitten, is onvoldoende bekend, maar ik neem voor het gemak aan dat iemand vijf weken doet over een volledige rol. (Ik heb hogere schattingen gezien.) Een kopiist kan dan tien boeken in een jaar kopiëren. Voor het onderhoud van de bibliotheek zijn dan, bij de gunstigste schattingen, zo’n vijfhonderd kopiisten nodig.

Kopiisten werkten echter in teams van twee. De een las voor, de ander schreef, waarna de eerste de tekst corrigeerde. Er zijn rollen waarop is te zien dat de twee elkaar afwisselden. In elk geval: we moeten het personeelsbestand verdubbelen. Daarnaast waren er illustratoren, bibliothecarissen en rubricatoren. Deze laatsten waren gespecialiseerd in het schrijven van mooie koppen, vaak van rode inkt (ruber is het Latijnse woord voor rood). Al met al zal het personeelsbestand, uitgaande van een statische bibliotheek zonder aanwinsten, hebben bestaan uit zo’n 1200 à 1500 mensen.

Let wel: geen gewone werknemers. Dit waren specialisten. Als we hun desondanks geen topsalaris toekennen maar een gemiddeld loon, kostte het onderhoud van de bibliotheek ongeveer evenveel als een kwart legioen. Dat is veel geld, zeker voor een voorindustriële samenleving.

Sterker: dit was meer dan viel op te brengen. Deze bibliotheek was domweg te groot om te kunnen blijven bestaan. Het verval was inherent aan haar omvang. Als er al ooit 1200, 1500 mensen tegelijk hebben gewerkt, dan konden die het verval uitstellen tot de eerste de beste crisis in de Ptolemaïsche of – later – Romeinse staatsfinanciën. Daarvan kennen we er verschillende.

Er zijn nu twee conclusies mogelijk. Mogelijkheid één: de bibliotheek is ten onder gegaan doordat ze te kostbaar, te groot was. We hoeven dus geen schuldige aan te wijzen en er is geen cultureel misdrijf zonder weerga, om de doodeenvoudige reden dat de bibliotheek nooit is vernietigd. Het proces is hetzelfde als dat bij de verdwijning van pakweg de poëzie van Sapfo of de gnostische evangeliën: de boeken zijn er niet langer omdat er onvoldoende kopiisten waren.

De andere mogelijke conclusie is misschien logischer: die schatting van 400.000 boekrollen mag dan de laagste zijn, ze is onzin. De bibliotheek was kleiner. De collega-bibliotheek in Pergamon is opgegraven en die bevatte op z’n hoogst enkele tienduizenden boekrollen. Ik denk dat dit de werkelijke verklaring is. Er is geen sprake van een cultureel misdrijf zonder weerga omdat de bibliotheek eigenlijk zo speciaal niet is geweest.

Dit alles neemt niet weg dat er teksten lagen die ik graag gelezen zou hebben: de epische cyclus, alle tragedies van Aischylos, Sofokles en Euripides, alle komedies van Aristofanes, het hofdagboek van Alexander de Grote, de volledige Egyptische Geschiedenis van Manethon. Allemaal teksten waarvan we weten dat ze hebben bestaan, en die allemaal onherroepelijk verloren zijn.

Jona Lendering