Een overbodige horlogemaker?

De ‘blinde horlogemaker’ is een term van Richard Dawkins die hij gebruikt voor het principe van natuurlijke selectie uit Darwins evolutietheorie. Hiermee refereert Dawkins aan een bekende analogie van de Engelse theoloog William Paley, uit diens boek Natural Theology: or, Evidences of the Existence and Attributes of the Deity (1802), een boek dat in de negentiende eeuw grote bekendheid genoot.
De ‘horlogemaker-analogie’ van Paley gaat als volgt. Wanneer iemand een horloge vindt op de heide is onmiddellijk duidelijk dat dit een bijzonder object is: alle onderdelen zijn perfect op elkaar afgestemd en dienen een specifiek doel. Er is maar een conclusie mogelijk: het is ontworpen door een horlogemaker. Analoog hieraan, zo redeneert Paley, herkennen we een dergelijk ontwerp in de natuur. Planten en dieren, waarvan de onderdelen perfect zijn aangepast aan hun functie, getuigen van de almacht, wijsheid en goedheid van een Ontwerper.
Nu is het zo dat Darwins evolutietheorie juist van deze ‘functionele aanpassing’ een naturalistische verklaring weet te geven. Het is immers de ‘blinde’ natuurlijke selectie die ervoor zorgt dat van vele varianten juist díe overleeft die het best is aangepast. Een Ontwerper is hiermee overbodig geworden. Darwins theorie was dan ook de genadeslag voor de natuurlijke theologie, aldus het standaardbeeld van de geschiedenis, waarbij Dawkins zich aansluit.
Recent las ik een interessant artikel van de wetenschapshistoricus Jonathan Topham, waarin dit beeld van de geschiedenis wordt bijgesteld. Topham bespreekt in dit artikel de ontwikkeling van de zogenaamde natuurlijke theologie in de periode tussen Paley en Darwin aan de hand van de Bridgewater Treatises. Deze acht boeken, gepubliceerd in de jaren 1830, waren geschreven door gerenommeerde natuuronderzoekers. Zij probeerden, net als Paley, vanuit de natuur te spreken over God. Ze maakten daarbij gebruik van allerlei recente wetenschappelijke inzichten uit disciplines als geologie en paleontologie, waarin inmiddels veel ontdekt was over de lange geschiedenis van de aarde. Hun wereldbeeld was hierdoor veel dynamischer dan dat van Paley, en zij kwamen ook met veel verfijndere ontwerpargumenten.
Het is frappant dat Darwin in zijn Origin of Species (1859) als motto juist een citaat kiest uit een Bridgewater-verhandeling. In dit citaat, van wetenschapsfilosoof William Whewell, staat dat ‘gebeurtenissen niet plaatsvinden door het telkens opnieuw geïsoleerd ingrijpen van een goddelijke macht’, maar ‘door de toepassing van [door God ingestelde] algemene wetten’. In zijn evolutietheorie breidt Darwin deze benadering uit tot het ontstaan van soorten, dat immers ook plaatsvindt volgens natuurwetten.
Zo bezien vormde Darwins evolutietheorie juist geen radicale breuk met de natuurlijke theologie uit de voorgaande periode, zoals Dawkins stelt, maar was ze een logische volgende stap.