
Afgelopen vrijdag (12 oktober) publiceerde NRC online het prijswinnende essay van filosoof René van Woudenberg, getiteld ‘God bestaat, er is bewijs‘. Dit stuk roept veel reacties op, zowel aan ongelovige als gelovige zijde. Waar sommige atheïstische twitteraars cynisch constateren dat de argumentatie vast niet sluitend is gezien de bescheiden plek van het essay in de zaterdagbijlage, valt menig theoloog met name over het woord ‘bewijs’. Is dat er écht, bewijs voor het bestaan van God? Hoe kan het dan dat nog niet iedereen in God gelooft? Is het niet fundamenteel voor het wezen van God, dat God niet te bewijzen valt? Wat blijft er zo nog over van gelóven?
Zulke theologische reacties zijn begrijpelijk, en zeker, er zit nog een theologische kern van waarheid in ook. Toch is het maar de vraag of de reacties hiermee ook terecht zijn. Wat bleek: het woordje ‘bewijs’ in de titel was een redactionele keus van de koppenschrijvers. Maar eigenlijk maakt dat nog niet eens zo heel erg veel uit. Wanneer je je een beetje verdiept in de wereld van de filosofische godsbewijzen (of het essay van Van Woudenberg helemaal had uitgelezen…), dan valt op dat filosofen zelden claimen een sluitend, onomstotelijk, voor iedereen overtuigend bewijs te leveren. Veeleer proberen ze godsargumenten te leveren (met deze term willen filosofen als Emanuel Rutten zichtbaar maken dat het niet om wiskundige zekerheden gaat). Deze godsargumenten hebben een cumulatieve kracht: op heel veel manieren kan worden laten zien dat geloven in God niet a priori onredelijk (en dus onwetenschappelijk) is. Samen laten deze argumenten zien dat geloven in God misschien zelfs wel plausibel is.
Maar geloven in wélke God wordt dan door godsbewijzen aannemelijk gemaakt? In reactie op het essay van Van Woudenberg halen sommige theologen wederom de vermeende tegenstelling tussen de God van de filosofen en de God van Abraham, Isaak en Jakob van stal. Of anders gezegd: de God van de geesteswetenschappen versus de God van de theologie. Deze voorstelling van zaken berust echter op een misverstand: alsof redelijk nadenken over (het bestaan van) God een daarmee samenhangend geloof in God zoals God zich in de bijbel geopenbaard heeft zou uitsluiten. Alsof het één over redeneren, en het andere over geloven gaat. Alsof de filosoof de bijbel niet en de theoloog de bijbel wel leest.
Zo’n tegenstelling is er niet. De filosofen worden in zo’n tegenstelling te negatief afgeschilderd, terwijl de situatie onder theologen er te rooskleurig uit komt te zien. In mijn theologiestudie kom ik helaas geregeld colleges en bijeenkomsten tegen die het stempel ’theologie’ dragen, maar waarin helemaal niet over God gesproken wordt, laat staan dat er iets met de bijbel gebeurt. Soms lijkt theologie eerder sociologie met religieuze mensen als studieobject, of managementwetenschap voor religieuze leiders. In het slechtste geval is God dan niet meer dan een postulaat om de eigen bijdrage binnen de sociologie of managementwetenschap te rechtvaardigen. Soms zijn theologen zo druk met deconstrueren, dat voor de God aan wie geloof en theologie ontspringt geen ruimte meer over blijft.
Tegelijkertijd kom ik filosofen tegen binnen de geesteswetenschappen die onbekrompen over God spreken en nadenken over wie God is. Filosofen voor wie wetenschappelijke ambachtelijkheid (in dit geval dus ook: redelijkheid) heel goed samengaat met gelovige handel en wandel. Afgelopen maanden had ik bijvoorbeeld het voorrecht een vak te mogen volgen waarin bewust de dialoog gezocht werd tussen filosofische godsbeelden en het bijbelse godsbeeld: waar komen ze overeen, waar is er spanning? Niet om de bijbel dan wel de filosofie overboord te gooien, maar vanuit de overtuiging dat ze beiden ten diepste over dezelfde God spreken. De vraag is niet: kan God een relatie met mensen aangaan? De vraag is: als God dat doet, hoe kunnen we dat dan het beste beschrijven en begrijpen? En wat zegt dat dan over Gods goedheid, of Gods almacht?
Zeker, het beeld van de verhoudingen aan de academie moet ook niet van de weeromstuit in de tegenovergestelde richting scheef worden getrokken. Er is gelukkig ook veel goede theologie die zich telkens weer laat voeden door de bijbel – theologie waarin het spreken van God nog centraal staat. Ik ken Godzijdank veel theologen die voor mij een inspirerend voorbeeld zijn van gelovig en theologisch verantwoord spreken over God. Helaas hebben filosofen ook niet altijd een constructieve bijdrage geleverd aan het spreken over God. Hoewel de discussie tussen religie en het vigerend denkklimaat vaak tot verrijkende inzichten heeft geleid, is dit zeker niet altijd het geval geweest. Vaak bleef het geleefde geloof onterecht buiten beschouwing. Subtiel zijn door de eeuwen heen met regelmaat eenzijdigheden of zelfs on-bijbelse notities via de filosofie het christelijk geloof binnengeslopen. Sommige filosofen meenden vanuit hun denkraam zelfs religie als zodanig bij het vuilnis te moeten zetten.
Al deze terechte nuanceringen ten spijt, kan ik het niet helpen dat ik mij binnen de geesteswetenschappen vaker spiritueel gesticht weet dan binnen de theologie. Omdat de filosofen nog over God spreken. Dan verzucht ik weleens: doe mij die God van de filosofen maar…
Deze blog verscheen in eerdere versie op pieterdirkdekker.wordpress.com.