Geschreven door Dirk van der Wulp / 

11 februari 2017 / 

De status van de metafysica (deel 1)

Deel 1: Ontstaan en crisis

 

In wat voor werkelijkheid leven wij? Is de mens vrij en wat betekent dat? Bestaat God of niet? Wat is bewustzijn eigenlijk? Wat is tijd? Is het bestaan zinloos? Dit soort fundamentele vragen stellen veel mensen zich regelmatig. Ze behoren van oudsher tot het terrein van de filosofie dat met het begrip ‘metafysica’ wordt aangeduid. Er bestaat echter veel discussie over de status van dit vakgebied. Deze discussie brengt ons bij de vraag wat wij, anno heden, met de metafysica aanmoeten.

Regelmatig wordt de vraag naar voren gebracht of het wel mogelijk is om enige kennis over deze fundamentele vragen te verwerven. Ook wordt de vraag gesteld of de wetenschap niet beter dan de metafysica in staat is om deze vragen te beantwoorden. Sommige filosofen gaan zelfs zover dat zij stellen dat metafysische vragen een uiting van fout taalgebruik zijn en ons opzadelen met schijnproblemen. Dit omdat metafysische vragen de grens van het menselijk kenbare overschrijden, hetgeen volgens deze filosofen betekent dat we slechts met speculatie te maken hebben.

Wat houdt metafysica in en wat niet? En wat is haar verhouding tot de wetenschap? Moet zij wellicht helemaal afgeschaft worden omdat zij geen antwoorden kan leveren? In mijn masterproef heb ik mij met deze vragen beziggehouden. In drie artikelen op deze website volgt een samenvatting van dit onderzoek.

 

Het ontstaan van de metafysica

Laten we bij het begin beginnen. Om de vraag te kunnen beantwoorden wat wij anno heden redelijkerwijs onder ‘metafysica’ kunnen verstaan, is het raadzaam ons af te vragen wat men door de tijd heen onder dit begrip verstond. Waarom en waar werd dit begrip in de wijsbegeerte geïntroduceerd en is deze begripsinvulling door de tijd heen constant gebleven of juist niet?

Uit dit historisch onderzoek blijkt dat het begrip ‘metafysica’ in de 1e eeuw v.Chr. ontstond en door de filosoof Andronicus van Rhodos werd ontworpen. Hij gebruikte het woord metafysica (in het Grieks: ta meta ta physika) voor een aantal boeken van de Griekse filosoof Aristoteles. ‘Metafysica’ betekent in die definitie datgene wat voorbij de fysica ligt.

Deze definitie laat direct een belangrijk onderscheid zien, te weten een verschil tussen fysica en iets wat daaraan voorbij gaat, de metafysica. Dit onderscheid roept direct ook weer een vraag op, namelijk: wat verstond Aristoteles eigenlijk onder het begrip ‘fysica’? Voor ons ziet de ‘fysica’ vanaf Kepler en Galilei op de natuurwetenschappen, zoals die rond 1600 met de wetenschappelijke revolutie in Europa tot grote ontwikkeling kwamen. Voor die tijd zag het begrip ‘fysica’ op de natuurfilosofie, dus op de studie van de levende natuur of stoffelijke wereld. Begrippen als ‘ontstaan’ en ‘vergaan’, ‘oorzaken van verandering’ maar ook theologische noties speelden er een rol in.

Aristoteles geeft in zijn ‘Metafysica’, dat uit veertien boeken bestaat, twee benaderingen van wat ‘metafysica’ voor hem inhoudt. Hij contrasteert dit met dat wat de fysica onderzoekt. De eerste benadering luidt dat de fysica naar oorzaken voor verschijnselen zoekt maar dat de metafysica naar fundamentele oorzaken voor de werkelijkheid zoekt, bijvoorbeeld naar het eerste beginsel of de eerste oorzaak van de werkelijkheid. In de tweede benadering richt de fysica zich, net als andere wetenschappen, op een zijns- of deelsaspect van het zijnde. De metafysica richt zich echter op het zijnsgeheel, dus op het totaal van de werkelijkheid.

Het is hierbij de vraag hoe beide benaderingen zich tot elkaar verhouden. Ik laat dit punt nu rusten. Voor nu zijn er drie zaken belangrijk. Ten eerste dat in beide benaderingen de metafysica voor Aristoteles de voltooier van onze kennis is, die onze kenbeweging compleet maakt. Zij is daarmee Eerste Filosofie en vorm de koningin van de wetenschappen. Immers: als men het zijnsgeheel heeft kunnen vatten en daarmee de grondstructuur van de werkelijkheid heeft blootgelegd, welke kennis zou er dan nog fundamenteler kunnen zijn? Ten tweede is het belangrijk dat de metafysica voor Aristoteles, net als de fysica, wordt beoefend vanuit de menselijke behoefte tot weten. Kort gezegd: de mens wil weten in welke werkelijkheid hij leeft. Tot slot is het belangrijk dat Aristoteles van mening is dat metafysische vragen via de menselijke rationaliteit tot een antwoord kunnen komen. De mens hoeft dus niet met zijn fundamentele vragen te blijven zitten.

De ideeën van Aristoteles hebben in de geschiedenis van de filosofie lang standgehouden. Zo integreerde Thomas van Aquino het denken van Aristoteles in een christelijk kader. Echter, door de tijd heen kwamen deze ideeën steeds meer onder vuur te liggen. Hiervoor zijn drie oorzaken aan te wijzen, namelijk het laatmiddeleeuwse nominalisme, de godsdienstoorlogen uit de 16e en 17e eeuw en zeker ook de ontwikkeling van de natuurwetenschappen. Het nominalisme stelde Aristoteles’ opvatting dat wij via de rede tot metafysische antwoorden over bijvoorbeeld God (bij Aristoteles: de Eerste Onbewogen Beweger) kunnen komen ter discussie. Het presenteerde, vermoedelijk in reactie op de verschrikkingen van de pest in Europa, een godsbeeld waarbij Gods absolute almacht, ondoorgrondelijkheid en wil centraal staan. Dit godsbeeld werd gecontrasteerd met de nietigheid van de mens, ook in intellectueel opzicht. Ten tweede zorgden de gruwelen van de godsdienstoorlogen in Europa voor een toenemende huiver voor fundamentele, metafysische vragen. Immers: als mensen elkaar op grond van hun godsdienst uitmoorden omdat zij van mening verschillen over de antwoorden op deze vragen, dient de mens dan niet beter te stoppen met deze vragen te stellen? De voornaamste oorzaak van het ineenstorten van Aristoteles’ ideeën over de metafysica vormde echter de ontwikkeling van de natuurwetenschappen.

In de nieuwe natuurwetenschappen werd het aristotelische wetenschapsmodel vervangen door een wetenschappelijke methode, waarbij de aandacht werd gelegd op experimenten en nauwkeurige waarneming in plaats vanhet logisch-deductief redeneren dat bij Aristoteles een prominente plaats had. Met instrumenten als telescopen en microscopen probeerden Kepler, Galilei, Newton en vele anderen het universum haar geheimen te ontfutselen. Hierbij was het niet langer meer de vraag wat de essentie van de dingen is maar werd de vraag hoe de dingen zijn. Zo werd de ingenieuze oorzakenleer van Aristoteles vanaf de 17e eeuw langzaam maar zeker ingeruild voor een hemelfysica, oftewel een op causaal-mechanische verklaringen gebaseerde astronomie. Ook kreeg de wiskunde een veel grotere plaats toegemeten. Door wetenschappers als Galilei, Kepler en Newton werden wiskunde en natuurlijke werkelijkheid namelijk nauw op elkaar betrokken: de baan van sterren en planeten maar ook van de zwaartekracht zelf bleek namelijk in een eenvoudige wiskundige formule beschreven te kunnen worden.

 

Slotsom en vervolg

We zagen in deze bijdrage het ontstaan van de metafysica bij Aristoteles en de crisis waarin zij vanaf de late Middeleeuwen belandde. Met name de Wetenschappelijke Revolutie in de 17e eeuw speelde hier een grote rol in. Deze revolutie staat aan de basis van onze eigen wereld, die gekenmerkt wordt door de dominante aanwezigheid van fysica en techniek. Daarover in volgende bijdragen meer. In deel 2 van deze serie ga ik in op de vraag hoe de metafysica reageerde op de crisis waarin zij terecht was gekomen. Ook schets ik hoe de fysica verder ontwikkelde. In deel 3 van deze serie formuleer ik tot slot een antwoord op de vraag wat de status van de metafysica in onze tijd zou kunnen zijn. Verrassend genoeg blijken Aristoteles’ inzichten daarin nog steeds een rol van betekenis te kunnen spelen.

Dirk van der Wulp