
Deel 2: Metafysica in de moderne tijd
In deel 1 van deze serie zagen we het ontstaan van de metafysica bij Aristoteles. Vervolgens zagen we hoe de aristotelisch-christelijke metafysica vanaf de late middeleeuwen in een crisis belandde. Dit gebeurde door drie oorzaken, te weten het nominalisme (en het daardoor veranderende Godsbeeld), de godsdienstoorlogen en de opkomst van de moderne natuurwetenschap. In deze bijdrage onderzoeken we hoe de metafysica reageerde op de crisis waarin zij terecht kwam. Ook zien we hoe de fysica verder ontwikkelde en de basis legde voor onze huidige wereld.
De reactie van de metafysica
Het effect van de drie genoemde oorzaken op de metafysica is vooral goed te zien in het denken van René Descartes (1596-1650).1 Hij leefde in de tijd van de godsdienstoorlogen en had tevens grote kennis van de moderne wetenschap, met name van de wiskunde. Descartes zocht in zijn denken naar gefundeerde, zekere kennis en vond dit ideaal in de wiskunde terug. Tegelijk vormde de wiskunde, zoals we ook in deel 1 bij Galilei, Kepler en Newton zagen, in de moderne tijd de wetenschap die met de natuurkunde werd verbonden. Waarom streefde Descartes nu eigenlijk naar zekere kennis? Dit kwam omdat hij twijfelde aan de houdbaarheid van de kennis die hem tot dan toe was overgeleverd. In zijn beroemde Meditaties uit 1641 onderneemt Descartes dan ook een methodische zoektocht naar betrouwbare, zekere kennis. Hij begint deze meditaties als volgt:
Al een aantal jaren geleden heb ik gemerkt hoeveel onwaars ik vanaf mijn vroege jeugd voor waar heb gehouden en hoe twijfelachtig alles is wat ik daar naderhand op heb voortgebouwd. Daarom moest, als ik in de wetenschappen ooit iets stevigs en bestendigs wil bouwen, eenmaal in het leven alles tot de grond toe worden afgebroken en vanaf de eerste funderingen een nieuw begin worden gemaakt. (…) De rede overtuigt mij ervan dat ik mijn instemming even zorgvuldig moet onthouden aan meningen die niet geheel zeker en onbetwijfelbaar zijn, als aan alle meningen die duidelijk onwaar zijn.
Descartes concludeert op zijn zoektocht naar zekere kennis dat er bij alle twijfel één ding zeker is, te weten dat er tenminste een denkend Ik bestaat dat twijfelt.2 Vanuit dit denkend Ik (Ego cogito ergo sum) bouwt Descartes zijn imperium aan metafysische overtuigingen weer op en concludeert hij bijvoorbeeld dat God moet bestaan en dat er een buitenwereld bestaat.
Wat is nu het verschil tussen de metafysica van Aristoteles en die van Descartes? Dit is allereerst de plaats van de metafysica. Voor Descartes is de metafysica niet de kroon op de kennis maar het fundament waarop andere kennis, zoals die van de wetenschap, voortbouwt. Ten tweede gaat het bij Descartes in de metafysica niet om het zijnde als zijnde (ontologie) maar om eerste beginselen van de kennis van de zijnden (epistemologie). Ten derde breekt Descartes radicaal met Aristoteles’ vertrouwen dat we via een beroep op onze redelijke vermogens tot kennis over de grondstructuur van de werkelijkheid kunnen komen. Voor Descartes moet onze natuurlijke manier van kennisverwerving juist fundamenteel geëlimineerd worden om tot kennis te kunnen komen.
De tweede denker die centraal moet staan in het antwoord van de metafysica op haar crisis is Immanuel Kant.3 In zijn denken wordt nog kritischer naar de metafysica gekeken dan bij Descartes. Kant stelt namelijk dat wanneer de mens tot betrouwbare kennis wil komen, hij zich noodzakelijkerwijs tot de menselijke ervaring moet beperken (fenomenale wereld). Over datgene wat buiten de grens van het empirisch ervaarbare ligt, zoals het bestaan van God, een onsterfelijke ziel of vrijheid, kunnen wij volgens Kant dan ook geen kennis verwerven. Metafysici die uitspraken doen over God, ziel of vrijheid en pretenderen daarvan kennis te hebben, overspelen daarmee volgens Kant dan ook hun hand. Deze zaken behoren immers tot de onkenbare (noumenale) wereld, maar waarvan wij geen kennis kunnen verwerven.
Nu weet Kant ook dat de mens een sterke behoefte kent om zich toch over het boven-zintuigelijke uit te laten. De mens moet zich volgens Kant hierbij echter via de rede oriënteren om het risico van speculatie zoveel mogelijk te vermijden. Wie dit doet kan volgens Kant wel geloven in een God, in vrijheid en in onsterfelijkheid maar weet tegelijkertijd dat dit geen kennis kan zijn, zoals de natuurwetenschappen ons wel kennis leveren, nu zij zich tot het empirisch ervaarbare beperken.
We zien bij Kant dat de metafysica haar status als koningin van de wetenschappen verliest. De natuurwetenschappen leveren ons kennis; de metafysica levert ons geen kennis maar geeft ons te denken over vragen die we ons onherroepelijk als mens blijven stellen.
Ontwikkelingen in de fysica
Ook na Copernicus, Galilei en Newton gingen de ontwikkelingen in de fysica door. Dit had grote gevolgen voor het christelijk wereldbeeld dat lange tijd in Europa gold. Zo hadden Copernicus en Galilei aangetoond dat de aarde niet in het centrum van het heelal ligt, zoals lang was aangenomen, maar een kleine planeet is die om de zon draait. Dit betekende dat bijbelteksten waarin de aarde als een vaststaande substantie met zuilen (bijv. Job 9:6 en 26:11, Psalm 96:10) of met hoeken (Handelingen 10:11, 1 Samuël 2:10) wordt voorgesteld niet langer meer als feitelijke beschrijvingen konden worden gelezen. Ditzelfde gold voor de passage in Jozua 10:12-14, waarin zon en maan door een wonder plots stilstaan. Dit impliceert namelijk dat de bijbelschrijver van mening is dat zon normaliter in beweging is, hetgeen niet het geval bleek.
Verder kwamen ook de ouderdom van de aarde en de oorsprong van de mens in de loop van de tijd in een fundamenteel ander licht te staan. Zo werd binnen de moderne geologie berekend dat wij niet op een aarde van 6.000-10.000 jaar oud leven, zoals tot dan toe in het christelijk wereldbeeld op basis van geslachtsrekeningen in Genesis veelal werd aangenomen, maar op een oude aarde van rond de 4,6 miljard jaar.4 Met de evolutietheorie van Charles Darwin kwam in de 19e eeuw vervolgens ook de positie van de mens in een ander licht te staan. In het christelijk wereldbeeld gold de mens als kroon op de schepping (Psalm 8:6-9), afstammend van Adam en Eva en lijdend onder hun zondeval in de Hof van Eden (Genesis 2 en 3). De evolutietheorie (en later de genetica) lieten echter een ander verhaal zien, te weten dat de mens als natuurwezen met alle andere levende wezens als takken van een levensboom verbonden is.5 Anders gezegd: al het leven dat we om ons heen zien, inclusief dat van onszelf, is vanuit een gemeenschappelijke bron ontstaan en heeft zich via natuurlijke principes ontwikkeld tot de rijke variatie die we zien. Ook bleek uit vondsten en genetisch onderzoek dat de huidige mens, homo sapiens sapiens, zo’n 200.000 jaar geleden niet in Edens hof maar in Afrika is ontstaan en genetisich zeer verwant is aan bonobo’s en chimpansees.6
De genetica van Mendel legde na Darwin de wetten en mechanismen van de erfelijkheid bloot. Het Human Genome Project, waarbij de structuur van het menselijk DNA werd opgehelderd, liet in 2003 vervolgens zien dat Darwins gedachte van gemeenschappelijke afstamming, juist is.7 Ook in de natuurkunde werd vooruitgang geboekt. Zo ontwierp Einstein in 1915 zijn algemene relativiteitstheorie, die Newtons mechanica en de theorie van het elektromagnetisch veld van Faraday en Maxwell wist te verenigen. De ruimte is in deze theorie één van de materiële componenten van het heelal en fundamenteel verweven met de tijd. Deze wetenschappelijke theorieën hebben grote invloed op ons dagelijks leven. Zo is het GPS-systeem in onze auto’s gebaseerd op Einsteins algemene relativiteitstheorie.
Tot slot
In deel 3 van deze triologie ga ik in op de vraag wat de status van de metafysica anno 2017 zou kunnen zijn. Wat is haar verhouding tot de vakwetenschap? En wat betekenen de ontwikkelingen binnen de fysica voor ons mens- en wereldbeeld?
Voetnoten
1) Voor een uitvoeriger uiteenzetting over het denken van Descartes, zie p. 48-55 van mijn masterproef. Link: https://www.academia.edu/28613766/Metafysica_in_een_tijdperk_van_fysica_Masterproef_2016_
2) Er is veel kritiek mogelijk op deze conclusie van Descartes. Zo lijkt zijn Denkend Ego een volstrekt fictief wezen zonder lichaam, zintuigen en gezelschap, voor wie het al volstrekt onmogelijk is om een onderscheid te kunnen maken tussen werkelijkheid en onwerkelijkheid. Zie hiervoor: Hannah Arendt, Denken. Het leven van de geest; vert. Dirk de Schutter en Remi Peeters, Uitg. Klement Pelckmans, 2e druk, 2013; paragraaf 7.
3) Het is onmogelijk om in een paar zinnen recht te doen aan Kants denken over de metafysica. Zie voor een uitvoerige behandeling van Kants denken p. 55-71 van mijn masterproef.
4) Voor een uitvoerige uiteenzetting over het ontstaan van de geologie als wetenschappelijke discipline en de berekening van de ouderdom van de aarde verwijs ik naar p. 84-88 van mijn masterproef.
5) Op p. 89-107 van mijn masterproef ga ik uitgebreid in op de evolutietheorie.
6) Zie bijv. https://nl.wikipedia.org/wiki/Evolutie_van_de_mens. Ook het boek ‘Het verhaal van onze voorouders’ van Richard Dawkins uit 2004 biedt een zeer gedetailleerd, leesbaar overzicht.
7) Zie p. 100-102 van mijn masterproef voor een onderbouwing van deze stelling.