
Onlangs werden verschillende universiteiten in Nederland vereerd met een bliksembezoek van Patricia Churchland, die een pleidooi hieldvoor een biologische benadering van de menselijke moraal.
In de filosofie is Churchland in de jaren tachtig vooral bekend en berucht geworden als voorstander van het ‘eliminatief materialisme’, een zeer radicale positie die stelt dat ons begrip van de menselijke geest berust op een verzameling achterhaalde denkbeelden die vervangen dient te worden door een neurowetenschappelijke theorie over het brein.
Churchland noemt zichzelf echter al lang geen filosoof meer. Ze presenteert zich in de eerste plaats als neurowetenschapper en probeert klassieke filosofische vraagstukken te beantwoorden, of in ieder geval te herformuleren, in het licht van onze hedendaagse hersenkennis. Zo ook in het boek ‘Braintrust’, waarin ze op zoek gaat naar de biologische oorsprong van de menselijke moraal.
Hechtingsproces
Deze moraal is volgens Churchland het resultaat van de stapsgewijze evolutie van het hechtingsproces. Waar we in eerste instantie vooral in de ban waren van ons eigen wel en wee, zijn we ons langzaam maar zeker zorgen gaan maken om onze kinderen, onze naaste familie, goede bekenden, en zo in steeds wijdere cirkels.
Een centrale plaats in dit proces wordt ingenomen door een tweetal zogenaamde ‘neuropeptiden’ (een categorie neurotransmitters): Oxytocine (OXT) en Arginine Vasopressine (AVP). Deze twee neurotransmitters zorgen samen met een aantal andere hormonen voor de ‘vermoederlijking’ van het menselijke brein. Ze maken dat we volledig in beslag worden genomen door het welzijn van ons kroost. We willen ze warm houden, voeden en doen alles om hun veiligheid te garanderen.
Vaders
Statistisch gezien is het een interessante vraag wat er nu precies voor zorgt dat vaders hun steentje bijdragen aan de opvoeding. Menselijke samenlevingsvormen worden van oudsher namelijk gekenmerkt door polygame relaties (dit geldt overigens voor de meeste diersoorten, met uitzondering van vogels). In deze relaties komen de zorgtaken over het algemeen bij de moeder te liggen, aangezien de vader al weer druk in de weer is met zijn volgende nest.
Hoe kunnen we verklaren dat vaders in monogame relaties een long-term commitment aangaan en zich gaan hechten aan hun nakomelingen? Volgens Churchland laat onderzoek naar monogame prairiewoelmuizen zien dat ook hier een belangrijke rol is weggelegd voor OXT en AVP. Met name AVP, dat door twee verschillende soorten receptoren kan worden opgenomen, is bepalend voor het hechtingsproces van manlief. De opname van AVP door de ene receptor is geassocieerd met het onderhouden van de relatie met de partner -minder tijd doorbrengen met andere vrouwtjes in de populatie- en het vertonen van ouderlijk gedrag, terwijl opname door de andere receptor is geassocieerd met angstig en agressief gedrag ter de bescherming van vrouw en kinderen.
Een belangrijke aanname van Churchland is dat moraliteit uiteindelijk een kwestie is van pro-socialiteit. ‘Goed gedrag’ is het gedrag dat ons helpt om met anderen door één deur te kunnen, en ‘goede karaktereigenschappen’ zijn karaktereigenschappen die verschillende vormen van samenwerking mogelijk maken (bijvoorbeeld eerlijkheid, verantwoordelijkheid en rechtvaardigheid). Het morele kwaad schuilt in datgene wat onze sociale relaties ondermijnt en ons van onze naasten isoleert.
Maar wie is mijn naaste dan precies? En is het een goede zaak om onze cirkel van zorg zo groot mogelijk te maken? Op deze vragen kan Churchland ons geen antwoord geven. Haar verklaring van moraliteit is in de eerste plaats een descriptieve verklaring: ze legt uit hoe moraliteit-als-pro-socialiteit zich in een bepaalde richting heeft ontwikkeld, maar niet of dit een wenselijke ontwikkeling is. Ook het ‘waarom’ van deze ontwikkeling blijft tamelijk mysterieus. Churchland stelt dat het vanuit evolutionair perspectief gezien blijkbaar functioneel was om onze cirkel van zorg steeds verder uit te breiden.
Morele vraag
Ergens is dit geruststellend. Het kan evolutionair gezien functioneel lijken voor de sociale cohesie binnen een bepaalde groep om slaven te houden (die niet tot de in-group worden gerekend), of om eens in de zoveel tijd een zondebok uit te kiezen en op te offeren (zie het werk van de recent overleden René Girard). Maar daarmee is de morele vraag “Is dit goed?” nog niet beantwoord. Het kan evolutionair gezien niet langer functioneel lijken om als man een levenslange relatie aan te gaan met een vrouw en samen zorg te dragen voor de kinderen. Maar daarmee is de morele vraag “Is dit goed?” nog niet beantwoord.
Tegelijkertijd is het echter maar de vraag of we wel zo gemakkelijk het ‘is’ van het ‘ought’ kunnen scheiden. Lastige morele kwesties over wat we moeten doen met de heks die we verantwoordelijk houden voor de rampspoed die ons is overkomen, verdwijnen als sneeuw voor de zon op het moment dat we ons realiseren dat heksen niet bestaan. Wat ‘is’ bepaalt dus in zekere zin met welke morele vraagstukken we überhaupt geconfronteerd worden. De vraag is dus of bepaalde morele vraagstukken niet simpelweg uit het zicht raken als we moraliteit reduceren tot pro-socialiteit.