
Veel mensen gaan ervan uit dat zij een ziel hebben. Dat rechtvaardigt het spreken van een ‘zelf’. Is de veronderstelling dat de ziel bestaat in strijd met de wetenschap?
Ziel als persoon
In haar ruimste en meest gangbare betekenis is ‘ziel’ een ander woord voor ‘persoon’, maar wel met rijkere bijklanken door het al eeuwenlange gebruik van het woord ziel in spirituele en culturele contexten. De aanname van het bestaan van de ziel of de persoon is de grondslag voor het spreken van het ‘zelf’, het ‘ik’ en bijvoorbeeld ‘[vul de naam van een geliefde maar in]’. Ook voor de bewering dat ‘Laura’ toen ze 12 was en ‘Laura vandaag de dag’ een en dezelfde, zij het ontwikkelde, persoon is, heb je een dergelijke aanname nodig.1 Als de mensenziel ontkend wordt, is het spreken van mijzelf en die ene specifieke ander niet langer gegrond. ‘Mijn’ subjectieve spreken is dan slechts een talige werkelijkheid.
Niet alleen voor het gewone samenleven is het van belang dat een persoon met persoonlijke identiteit verondersteld kan worden; het christelijk geloof kan evenmin zonder. God spreekt die éne mens aan. Een mensenziel die verandert door interactie – of een gebrek daaraan – met God en de wereld om haar heen blijft toch ‘die ene ziel’. Kortom, de ontkenning van de ziel problematiseert het religieus spreken over een God die mensen persoonlijk aanspreekt en ter verantwoording roept. Daar komt nog bij dat het kenmerken van God als persoonachtig vrijwel onmogelijk wordt als het persoonsconcept onwaar is.2
Is alles fysisch?
Een belangrijke reden om het spreken van de mens als ziel aan de kant te schuiven, is dat de aanname van de ziel in strijd zou zijn met de natuurwetenschappen. Men denkt dan al snel aan de hersenwetenschappen. Populair-(neuro)wetenschappelijke bestsellers zoals Dick Swaabs Wij zijn ons brein hebben namelijk het idee dat hersenwetenschappelijk onderzoek de ziel overbodig maakt tot een intelligente oneliner op verjaardagspartijtjes gemaakt.
Dat is jammer, want een hersenwetenschapper kan hooguit de hoop hebben dat hij een neurologische verklaring vindt voor wat wij het ‘ik-besef’ of bewustzijn noemen. Maar zelfs als dat lukt, is daarmee het concept van persoon niet verworpen. Wie de ziel afwijst en uit wil gaan van het lichaam als enige realiteit, hangt een of andere variant van fysicalisme aan: de filosofische positie dat de werkelijkheid met uitsluitend fysische eigenschappen beschreven kan worden, omdat alles wat bestaat uiteindelijk fysisch van aard is. Wie in dergelijke biologische categorieën over de ziel denkt, kan al snel aannemen dat de ziel iets ín het lichaam is, bijvoorbeeld de hersenen. Daarmee wordt de ziel een empirische eigenschap en dat blijkt terecht teleurstellend of een indrukwekkend lachertje.3 Wie de ziel in louter fysische termen wil denken, concludeert terecht dat ze een illusie is en daarmee het ‘zelf’ ook.4 In die zin heeft een fysicalist gelijk: een fysische ziel bestaat niet.
Maar daarmee is de kous niet af. Immers, de ziel, de persoon, is een andere categorie dan het fysieke en we kunnen haar niet als overbodig verklaren omdat ze als fysieke eigenschap niet bewezen kan worden. Dat het veronderstellen van een ziel in strijd is met de wetenschap is uiteindelijk gebaseerd op het uitgangspunt dat we alleen maar over het leven kunnen spreken met behulp van fysische categorieën. Dat men in de natuurwetenschappen louter wil spreken van fysische oorzaken is echter een methodologische keuze. Dit betekent niet dat alles wat wij over het bestaan van de mens en de wereld kunnen zeggen alleen in fysische termen uitgedrukt kan worden. Natuurwetenschappers onderzoeken een deel van de werkelijkheid, namelijk de fysische. Empirische methoden zijn het uitgangspunt. In principe neemt deze wetenschap een plek in naast andere universitaire disciplines die kennis vergaren, zoals theologie en filosofie. Ook daar wordt gepoogd de werkelijkheid zo waar mogelijk te begrijpen en te beschrijven. Dankzij filosofen blijven we ervan bewust dat de positie dat fysische categorieën de beste categorieën zijn om over de werkelijkheid te denken een filosofisch perspectief is. Wie stelt dat het voor de filosoof en theoloog wetenschappelijk vereist is om in het denken over mens en wereld binnen de kaders van het fysicalisme te bewegen, die heeft reeds een bepalende positie ingenomen. Sterker nog, die heeft een misleidende positie ingenomen, omdat het wetenschappelijk niet bewezen kan worden dat er alleen fysische entiteiten bestaan. Voor een gelovige geven fysicalistische posities dan ook te denken, omdat deze met hun principiële uitsluiting van niet-fysieke oorzaken het bestaan van een op de wereld en mensen betrokken God op z’n minst onwaarschijnlijk maken.
Geen conflict
Er is dus geen principieel conflict tussen de natuurwetenschappen enerzijds en mensen – onder wie wetenschappers, filosofen en theologen – die een ziel aannemen anderzijds. De (hersen)wetenschappen verklaren tenslotte niet het bestaan van de ziel. Dat de mens een ziel heeft, is een uitspraak waarmee een veronderstelling over de werkelijkheid wordt gedaan. De ziel ontkennen omdat zij in strijd zou zijn met de wetenschap getuigt van een fysicalistisch perspectief. Net zoals de positie dat de mens alleen in fysische termen begrepen kan worden, is de aanname van de ziel geen wetenschappelijke uitspraak. Beide zijn ook niet in strijd met de wetenschap an sich. Gelukkig kunnen ontzag voor de wetenschap én de niet-fysische werkelijkheid samengaan.
Voetnoten
1) Zie bijvoorbeeld René van Woudenberg, Het mysterie van de identiteit, Nijmegen, SUN, deel III (2000).
2) Zie bijvoorbeeld Jan Muis, Onze Vader: Christelijk spreken over God, Zoetermeer: Boekencentrum (2016), p.223. Hij beantwoordt de vraag naar ‘wat’ God is als volgt: ‘God is een ongeschapen, persoonachtige Geest’.
3) In 1907 deed Duncan MacDougall een medisch experiment om het bestaan van de ziel te bewijzen: hij woog zes tuberculosepatiënten tijdens hun sterfproces. De ziel zou 21 gram wegen. Dit experiment wordt vaak lacherig genoemd door mensen die heden ten dage negatief én positief over een zielsbegrip schrijven. In populaire cultuur zijn er ook verwijzingen naar dit experiment te vinden: de film 21 grams (2003) en het lied ‘21 gram’ van BLØF (2011) bijvoorbeeld.
4) Zie bijvoorbeeld Sam Harris, Waking Up: A Guide to Spirituality Without Religion, New York: Simon & Schuster Paperbacks (2014).