Collins, De taal van God (2006)

Francis Collins, de geneticus die vanaf 1992 het Humaan Genoom Project leidde, dat de complete genetische code van de mens in kaart bracht, is christen. In de vroege zomer van het jaar 2000 stond hij naast toenmalig president Bill Clinton tijdens de presentatie van de eerste ruwe versie van die code. “Vandaag leren we de taal waarin God het leven geschapen heeft”, zei Clinton in zijn toespraak. Collins legt in dik tweehonderd bladzijden uit waarom hij als wetenschapper deze woorden kan beamen.
Collins werd opgevoed in een typisch ‘vrijdenkersmilieu’. Zijn ouders waren bevlogen idealisten, die hun kinderen zelf onderwezen. De jonge Francis zong mee in het kerkkoor, maar kreeg te horen dat hij zich vooral niet moest storen aan de religieuze inhoud van het repertoire. In die periode was hij – concludeert hij achteraf – een agnost. Tijdens zijn studie aan de universiteit schoof hij langzaam op richting atheïsme. Hoewel hij zijn studie begon op het snijvlak van chemie en natuurkunde, besloot hij na enkele jaren te kiezen voor geneeskunde. Hij werd vooral geraakt door de schoonheid van de genetische code, waar destijds – begin jaren zeventig – nog betrekkelijk weinig over bekend was.
In zijn opleiding tot arts ontmoette hij ook ongeneeslijk zieke patiënten. Sommigen geloofden sterk in God. Toen een oudere vrouw hem eens vroeg, wat hij nu eigenlijk geloofde, moest hij een antwoord schuldig blijven. Hij realiseerde zich dat zijn atheïsme niet was gebaseerd op een zorgvuldig onderzoek van de feiten, maar op een ‘vrijwillige blindheid’. In de overtuiging dat de feiten zijn atheïsme wel degelijk zouden bevestigen, ging hij op onderzoek uit. Hij las boeken over de wereldgodsdiensten, maar kwam er niet uit. Een predikant met wie hij over zijn zoektocht sprak, gaf hem het boek Mere Christianity van de Britse schrijver C.S. Lewis (in Nederland uitgegeven onder de titel Onversneden Christendom). De intellectuele en logische argumenten van Lewis raakten hem, vooral het argument van de ‘Morele Wet’. Het feit dat mensen het er globaal over eens zijn wat ‘goed’ en wat ‘verkeerd’ is, ziet Lewis als een aanwijzing dat er “buiten het heelal een bestierende macht bestaat”. Zo’n macht – de Schepper – zou immers niet te vinden zijn als onderdeel van de schepping, maar alleen als “een invloed of instructie om ons tot een bepaald gedrag aan te zetten”. Collins ziet in de emoties die hem treffen – verdriet, vreugde, ontzag – als meer dan alleen maar elektrische en chemische signalen in zijn brein: het zijn richtingaanwijzers, die wijzen op iets dat groter is dan wijzelf.
Collins behandelt vervolgens een aantal grote vragen, zoals: hoe is het mogelijk te geloven in een liefdevolle God als er zoveel lijden is, kan een redelijk denkend mens in wonderen geloven en is God niet de uitkomst van ons eigen wensdenken. De antwoorden zijn natuurlijk niet definitief. Maar ze zijn voor Collins voldoende overtuigend om zijn geloof te behouden, ook al trof het lijden hem direct: in enkele aangrijpende alinea’s beschrijft hij hoe zijn dochter tijdens haar studie geneeskunde op brute wijze werd verkracht. Waarom God dit toelaat, daar komt Collins niet uit, maa weer citeert hij Lewis, die het lijden omschreef als Gods megafoon om te spreken tot een dove wereld.
En dan zijn er natuurlijk nog de vragen die Collins als wetenschapper heeft. Hoe om te gaan met de wetenschappelijke verklaringen voor de oorsprong van het heelal, het leven op aarde en in het bijzonder de mens? Collins accepteert een heelal dat 14 miljard jaar oud is, een oude aarde en een evolutionaire ontwikkeling van al het leven. Als geneticus ziet hj de tekenen van evolutie in het DNA. Hij laat bijvoorbeeld zien hoe er bij muizen, chimpansees en mensen overeekomsten in het DNA zijn, ook in stukken DNA die geen functie hebben.
Vervolgens onderzoekt hij tot welke conclusie het bewijs moet leiden. Atheïsme, dat alles verklaart uit strikt natuurlijke oorzaken, wijst hij af, net als agnosticisme. Er is geen bewijs tegen het bestaan van God, terwijl er voldoende aanwijzingen zijn die er voor pleiten. Maar ook het jonge aarde creationisme en Intelligent Design vindt Collins niet acceptabel. Het eerste omdat het niet in overeenstemming kan worden gebracht met de feiten die de wetenschap heeft ontdekt, het tweede omdat het geen toetsbare voorspellingen doet. Bovendien blijft onduidelijk hoe het ‘ontwerp’ in de natuurlijke ontwikkeling kan zijn ingebracht.
De combinatie van geloof en wetenschap brengt Collins daarom uiteindelijk op de theorie die wel ‘theïstische evolutie’ wordt genoemd. Collins acht die term nogal verwarrend en beladen, en introduceert als alternatief ‘BioLogos’, en samentrekking tussen ‘bios’ (leven), verwijzend naar de biologie en ‘logos’ (woord), verwijzend naar het Woord en de opening van het Johannes evangelie. Hij gaat kort in op de problemen die er in deze visie besloten liggen, en neemt daarbij de vrijheid om de eerste twee hoofdstukken van Genesis als een poëtische beschrijving van de schepping te lezen, en niet als een wetenschappelijk verslag. Ook voor die stellingname kan hij terugvallen op C.S. Lewis, die in het boek ‘Het probleem van het lijden’ onder meer schrijft: “Vele eeuwen lang heeft God de dierlijke vorm die het voertuig van de mensheid en het beeld van Hemzelf zou worden, geperfectioneerd.”
Een kritiekpunt op het boek van Collins is dat hij niet echt met vernieuwende ideeën komt. Over de Morele Wet of het lijden is sinds de boeken van C.S. Lewis wel het een en ander geschreven. En ook de uitwerking van ‘BioLogos’ is erg schetsmatig. Maar Collins lijkt vooral zijn persoonlijke verhaal te willen vertellen, hij is er niet echt op uit het debat over de relatie tussen geloof en wetenschap richting te geven. Het laatste hoofdstuk van het boek (voor een bijlage die ingaat op ethische kwesties) heet ‘zoekers naar de waarheid’. Het geeft de positie van Collins goed weer. Hij heeft God gevonden, maar is zich bewust van zijn onvermogen om de hele waarheid volkomen te begrijpen.
Recensie van Francis S. Collins, De taal van God. Prominent geneticus verzoent geloof en wetenschap (Kampen 2006) 240 blz, 2006, €19,90
Eerder verschenen in het Nederlands Dagblad