Geschreven door Jan Riemersma / 

4 oktober 2013 / 

Alle Wegen leiden naar Rome

De Amerikaanse filosoof Willard Van Quine [1] verdedigde het standpunt dat de kennisleer zou moeten worden vervangen door hersenonderzoek. Er is geen ‘first philosophy’: er is geen a-priori methode die je op voorhand zegt hoe de wereld geordend is. Je zult pas kunnen zeggen wat onze kennis waard is als je weet hoe het brein werkt. Volgens Quine, een aarts-naturalist, is de filosofie ondergeschikt aan empirisch onderzoek.

 

naturalisme

Dit naturalisme is inmiddels volop in de praktijk gebracht. Geleerden bestuderen hersenweefsel nauwgezet onder de microscoop, neurologen maken afbeeldingen van het levende brein en cognitie-wetenschappers proberen de werking van onze hersenen op machines na te bootsen. Filosofische overtuigingen maken plaats voor empirische inzichten (feiten). Uiteindelijk hoopt de gemeenschap van neuro-wetenschappers alle inzichten en gissingen die dit noeste werk oplevert onder te brengen in één groot samenhangend overzicht: daarin zal de werking van bewustzijn tot neuron precies worden beschreven (dit toekomstige overzicht verdient eerst werkelijk de titel: ‘een theorie van alles’!).

 

aangeboren denkwijze

Toch is Quine’s ideaal hier mee niet verwezenlijkt: de naturalist heeft het niet zo in de gaten, maar geleerden laten zich nog steeds leiden door een filosofische overtuiging. Ook onze huidige empirische (naturalistische) wetenschapspraktijk wordt geregeerd door een a-priori methode (filosofie); pas in tweede instantie is er ruimte voor experiment en onderzoek. De filosofie die ik bedoel is het ‘logicisme’: de ingebakken idee dat de werkelijkheid een logische superstructuur heeft, een fundamentele orde, die te allen tijde moet worden geëerbiedigd. De naturalist betoont zich horig aan dit logicisme door nauwgezet alle bevindingen onder te brengen in een samenhangend raamwerk.

 

Niemand heeft echter ooit waargenomen of experimenteel bewezen dat de wereld een logische superstructuur heeft: het is zélf geen empirisch feit. Wij nemen deze logische orde wel overal waar, maar dat spreekt voor zich: het betreft hier immers een aangeboren denkwijze die bepalend is voor wat wij zien? Niemand kan zich al denkende aan de werking van zijn brein onttrekken; alleen de gedachte aan een andere denkwijze is al ongehoord. Wie twijfelt aan de logische denkwijze vraagt het onmogelijke van zijn verstand: hij is als een trein die buiten de ligging van het spoor om wil rijden.

 

Men kan zich nu afvragen hoe de hersenen op het idee gekomen zijn om heel de werkelijkheid logisch te ordenen: heeft God de hersenen zo ingericht (theïsme) of is dit het werk van de evolutie (naturalisme)?

 

om het even

Eigenlijk doet het er voor de gelovige niet zo veel toe hoe we deze vraag beantwoorden: als blijkt dat God ons verstand zo heeft ingericht (daar moet dan overigens wel overtuigender bewijs voor aangedragen worden dan domweg poneren dat God bestaat) kan ik met een gerust hart geloven in God.

 

Als blijkt dat dit het werk van de natuur is, dan kan ik ook geloven in het bestaan van God. Immers, welke natuurlijke (evolutionaire) verklaring we ook aanvoeren voor het ontstaan van onze logische denkwijze, de reden zal altijd instrumenteel zijn. Waarschijnlijk hebben dieren en mensen een brein om het lichaam te bedienen. De logische denkwijze is dan ook een praktische denkwijze die het mogelijk maakt om adequaat te handelen (dat wij kunnen ingrijpen in de natuur en de omgeving naar onze hand kunnen zetten is een ‘verlengstuk’ van dit adequate handelen).

 

Zo verdwijnt –dit is geheel in lijn met het naturalisme van Quine- tenslotte ook onze meest fundamentele universele overtuiging uit zicht. Echter, zonder universele of absolute overtuigingen is de mens blind; zonder algemene wetten is alles mogelijk: ook het bestaan van God [2]. Niemand kan mij daarom op kennistheoretische gronden het recht ontzeggen om in een natuurlijke wereld tóch te geloven in God.

 

slotsom

Het is daarom altijd geoorloofd om te geloven in het bestaan van God. Het doet er niet toe of men aanvankelijk naturalist of theïst was: geloven in het bestaan van God is verenigbaar met alle visies (persoonlijk heb ik een voorkeur voor een naturalistische benadering van het geloof [3]). Kortom, het is niet de vraag of men in God geloven kán, maar of men in God geloven wíl! Het heeft nu ook weinig zin om agnost te zijn, want men kan slechts een natuurlijke of een theïstische (religieuze) verklaring voor de logische denkwijze geven: alle wegen leiden naar Rome.

 

[1] Deze Quine is ‘het geheim’ van de analytische filosofie. Hij schreef twee baanbrekende artikelen: “Two Dogma’s of Empiricism” en “Epistemology Naturalized”.

 

[2] Als er geen universele wetten gelden, dan overtreft de werkelijkheid zelf alle modellen die wij er mogelijkerwijs van kúnnen opstellen; de werkelijkheid is in dat geval per definitie ingewikkelder en overvloediger dan wij ons kunnen indenken of voorstellen.

 

[3] Een naturalistische benadering heeft zo zijn (theologische) voordelen: je hoeft de eindeloze reeks vraagstukken over Gods almacht, Gods alwetendheid en Gods alomtegenwoordigheid niet op te lossen: God is een transcendent wezen en staat boven de wetten van de logica; je kunt bovendien gemakkelijk verklaren waarom God goed is terwijl het bestaan van de mens naar, bruut en kortstondig is: je kunt, als God onze denkwijze overtreft, immers Gods beweegredenen niet doorgronden?; bovendien hoef je geen ruzie te maken met wetenschappers over de vraag of de mens nu een goddelijk of een natuurlijk product is: onze (wetenschappelijke) weergave van de werkelijkheid is te beperkt om aan de mens een goddelijke oorsprong te ontzeggen: je hoeft echter niet nauwgezet aan te geven hóe God ‘precies’ gedaan heeft; de idee dat er een transcendente werkelijkheid is, een werkelijkheid die buiten het bereik van onze logische modellen van de werkelijkheid ligt, past beter bij het ‘klassieke’ beeld van God.

 

Jan Riemersma